Publicatie datum: 1986-01-01
Auteur: J.S. ten Brinke
Collectie: 04
Volume: 04
Nummer: 3-4
Pagina’s: 5-16
Documenten
j s ten brinke beleidslijnen voor moedertaaldidactisch onderzoek 0 in spiegel 3 1985 nr 2 pp 35 vlgg heb ik een aantal discussiepunten aangegeven waarover moedertaaldidactici met name de wetenschapsbeoefenaars onder hen zich in de komende tijd gezamenlijk zouden kunnen beraden om in hun vak meer cohesie aan te brengen p 35 als dergelijke discussiepunten noemde ik 1 wat is ons werkterrein en hoe is de aard daarvan zijn we een interdiscipline of niet 2 moeten bepaalde grondtheorieen worden aanvaard 3 wat moet de relatie zijn tot a de wetenschappelijke wereld en b de onderwijspraktijk dit in het licht van de verplichting dat de discipline bijdraagt tot de kwaliteit van de onderwijspraktijk 4 wat voor standpunt moet worden ingenomen ten aanzien van de diverse waarden orientaties die mogelijk zijn 5 hoe moeten de volgende organisatorische kwesties worden geregeld a de instelling van fora voor kwaliteitsbeoordeling b de werkverdeling tussen diverse instituties c het creeren van geinstitutionaliseerde contacten met het buitenland deze vragen zou de wetenschappelijke moedertaaldidactiek zich m i moeten stellen wil ze zich in de richting van volgroeidheid ontwikkelen over vraag 1 heb ik in de genoemde spiegel artikel al geschreven ik zal er hieronder dus slechts een korte samenvatting van geven paragraaf 1 deze inleiding gaat vooral over de punten 3 en 4 zie resp de par 2 en 3 1 werkterrein en disciplinair karakter samenvatting spiegel artikel 5 spiegel 4 1986 extra nummer 5 16 1 1 hijn definitie van het werkterrein luidt de wetenschappelijke moedertaaldidactiek eventueel moedertaaldidaxologie te noemen heeft tot taak theorievorming ontwikkeling en praktische opleiding over in de didactiek van het systematische moedertaalonderwijs binnen en buiten het schoolvak taal of nederlands 1 2 voor de bepaling van het disciplinair karakter ga ik uit van een licht aangepaste definitie van walraven een interdiscipline beweegt zich op een gebied dat op de grens ligt tussen de activiteiten van disciplines die zich al eerder ontwikkeld hebben in onderlinge samenwerking en of betrokkenheid worden verschillende disciplines beoefend wat ertoe leidt dat met een wederzijdse inbreng nieuwe facetten van een object bestudeerd en nieuwe probleemstellingen geformuleerd worden men probeert een zo gunstig mogelijk gebruik te maken van eikaars methoden en theorieen 1 3 via een exemplarische bestudering van drie onderzoeken kom ik tot de taxatie dat het wetenschappelijk bedrijf moedertaaldidactiek voor zover het het voortgezet onderwijs betreft in zijn huidige staat een vrijwel geheel monodisciplinair bedrijf is dat vrijwel uitsluitend monodisciplinaire onderzoeken uitvoert wel spelen bij diverse onderzoeken hulpwetenschappen die tot andere hoofddisciplines behoren een rol interdisciplinaire onderzoeken vormen in het bedrijf een kleine minderheid 1 4 t a v het gebruik van de hulpwetenschappen probeer ik enige kwaliteitscriteria vast te stellen zie einde van het bewuste artikel 2 de relatie tot a de wetenschappelijke wereld en b de onderwijspraktijk 2 0 vooropmerking de vraag is geplaatst in het licht van de verplichting dat de discipline bijdraagt tot de kwaliteit van de onderwijspraktijk zie boven logisch gezien is het dan gewenst eerst de vraag aan de orde te stellen wat die kwaliteit inhoudt dat zou ons echter meteen op het terrein van de waarden orientaties brengen die in 6 par 3 aan de orde worden gesteld ik zal de vraag dus daar behandelen 2 1 de relatie tot de wetenschappelijke wereld in de huidige situatie zie ik een punt dat nadere aandacht verdient dat is het door velen gesignaleerde feit dat de moedertaaldidactiek nog te weinig respect heeft verworven in zowel sociale wetenschappen als letteren dit is overigens een klacht die men ook in andere vakdidactieken kan horen een remedie hiertegen is natuurlijk zoveel mogelijk goed onderzoek te doen ik denk echter dat we het onze collega s in de sociale wetenschappen zowel als de letteren daarbij gemakkelijker moeten maken ons werk te beoordelen door aan te geven welke discipline of bij een interdisciplinair onderzoek disciplines in een bepaald onderzoek als hoofddiscipline s d i creatief worden beoefend en welke als hulp discipline in het laatste geval is creatieve beoefening geen voorschrift maar is slechts beoefening op voldoende basisniveau vereist via dergelijke aanduidingen weet een beoordelaar uit hetzij sociale wetenschappen hetzij letteren welke kwaliteitscriteria hij voor een onderzoeksproduct moet aanleggen daardoor wordt het grote gevaar verminderd dat hij zij een hulp wetenschappelijk gedeelte in een onzer publicaties beoordeelt alsof het een hoofd wetenschappelijk element betrof en dus afkraakt en omgekeerd juist omdat bij vakdidactisch onderzoek gewoonlijk diverse hulpwetenschappen een rol spelen is de noodzaak van dergelijke disciplinaire karakterisering naar verhouding sterk bij het geven van dergelijke karakteriseringen kan een nuttig gebruik gemaakt worden van de volgende drie terminologische tegenstellingen taalonderwijskunde vs onderwijstaalkunde taalgebruiks onderwijskunde vs onderwijs taalgebruikskunde literaire onderwijskunde vs onderwijsletterkunde vgl hiervoor het spiegeiartikel par 2 2 in de linkerrij in dit lijstje wordt in essentie didactiek bedreven en zijn de basisprobleemstellingen didactisch of nog ruimer genomen sociaal wetenschappelijk van aard in de rechterrij wordt in essentie taal gebruiks en letterkunde bedreven met uiteraard een analoog gevolg voor de aard van de basis probleemstellingen 2 2 de relatie tot de onderwijspraktijk 2 2 1 het praktijkveld verdeel ik in eerste instantie in leraren leerlingen en ouders in tweede instantie in beleid verzorgingsstructuur lerarenopleiders uitgevers e a bij al deze groepen leven vragen waaronder voor hen belangrijke mijn stelling luidt dat al deze groepen er recht op hebben dat 7 een of meer van hun vragen door moedertaaldidactici worden aangepakt en dat dus geen van deze groepen in dit opzicht wordt verwaarloosd een en ander sluit niet uit dat moedertaaldidactici ook hun eigen vragen mogen stellen ik heb deze stelling al eens bij een eerdere gelegenheid nl mijn nijmeegse oratie geponeerd maar haar nog niet eerder uitgewerkt t a v toepassingsconseguenties ik vind dat ze een grote rol moet spelen bij de ontwikkeling van ons werkveld het is uiteraard een ideele stelling en daarom moet men bedacht zijn op moeilijkheden bij de toepassing in de eerste plaats gaat bij deze toepassing het mankrachtprobleem een rol spelen daar kom ik hieronder bij par 2 2 3 nog op terug in de tweede plaats is er het gegeven dat personen en groepen met macht en in bepaalde gevallen b v in dat van de overheid ook met geld de vragen die bij hen leven veel gemakkelijker bij onderzoekers aan de orde gesteld krijgen dan zij die geen of weinig macht hebben in dat licht in het interessant om te zitn dat aan vragen van leraren gaandeweg door onderzoekers iets meer aandacht wordt besteed dan vroeger al is het nog veel te weinig blijkbaar begint men hen als machtsfactor wat beter in het vizier te krijgen onderzoek op basis van leerlingenvragen ken ik nog niet blijkbaar is hun emancipatie nog niet ver genoeg gevorderd en zal hiervoor tot in de 21ste eeuw gewacht moeten worden ik twijfel er niet aan dat hun vragen als men voor hen geschikte gesprekscondities schept boven tafel te krijgen zijn en dat een aantal daarvan de moeite waard zal blijken om via goed onderzoek te beantwoorden t a v het eerste deel van deze aanname leerlingenvragen boven tafel krijgen heb ik ervaring zie mijn werk uit 1977 p 72 t a v het tweede deel er onderzoek op uitvoeren niet als ik echter de leerlingenvraag bezie waarover ik in 1977 schreef nl wat is er voor ons 15 jarigen te lezen dan stel ik als persoonlijke mening vast dat die vraag niet alleen goed onderzoekbaar is maar ook goed onderzoek waard is als ik zou moeten taxeren in hoeverre de zojuist genoemde stelling van toepassing is op het moedertaaldidactisch onderzoek zoals zich dat heeft ontwikkeld zou mijn schatting zijn dat dit zich tot nu toe vooral op eigen vragen en vragen vanuit het beleid heeft gericht 2 2 2 tegen het zich met onderzoek richten op vragen vanuit bepaalde veldsectoren kan wetenschapstheoretisch geen enkel bezwaar bestaan dergelijk onderzoek kan immers in niet mindere mate dan ander onderzoek bijdragen aan theorie theorie kan men opvatten als een bepaald soort antwoord nl een theoretisch antwoord op een vraag of op vragen welnu er is geen enkele reden om aan te nemen dat vragen vanuit bepaalde veldsectoren niet het recht of de kwaliteiten zouden hebben om theoretisch beantwoord te worden 3 uiteraard zullen ze daartoe gewoonlijk wel een zekere bewerking moeten ondergaan publicatietechnisch levert toepassing van de stelling in 2 2 1 wel problemen op naar mijn ervaring is het on werkzaam om het wetenschappelijk antwoord op een veldvraag aan lezers uit de betrokken sector aan te bieden in de vorm van een wetenschappelijk rapport dit behoort immers in voldoende mate in overeenstemming te zijn met de criteria het woordgebruik en de denkkaders van het wetenschappelijk forum hetgeen het vrijwel onleesbaar maakt voor de betrokkenen uit het veld die hanteren voor een groot deel ander criteria en ander woordgebruik en denkkaders vgl j van nieuwenhuijzen in onderwijswetenschap en onderwijspraktijk 1984 p 13 de laatsten of vertegenwoordigers daarvan maken hier nogal eens ten onrechte bezwaar tegen zo b v th hoogbergen z j pl p 13 er is nog een reden waarom ik bezwaren maak tegen publicaties van deskundigen het jargon dat ze gebruiken waarna hij even verder pedagogische studien een klassiek voorbeeld van een onleesbaar blad noemt en dat typeert als verschrikkelijk rampzalig die publicaties zijn echter als regel niet voor hem bestemd resp op hem gericht en dus is zijn felle kritiek niet ontvankelijk het middel om de kloof te overbruggen is te vinden in de wetenschapsjournalistiek dit wordt in hetzelfde gesprek als waaruit ik zojuist citeerde opgemerkt door th a pleij t z pl p 13 14 ook deze trekt echter weer wat al te hard van leer waarom neemt de wetenschap geen journalist in de arm de tegenvraag moet natuurlijk luiden waarom moet het allemaal van een kant komen waarom neemt het veld geen enz afgezien van dit weinig uitzicht biedende zwarte pietenspel dat wetenschapsjournalistiek het middel is om de gemelde kloof te overbruggen is een gegeven waarvoor wij terdege oog moeten hebben waarschijnlijk moeten we er daarbij van uitgaan dat een journalistieke bewerking steeds specifiek op een bepaalde sector van het veld gericht moet zijn m a w het proces van overdracht naar het veld van de inhoud van een onderwijskundig onderzoek is een bewerkelijke zaak voor het overbruggen is theoretisch nog een tweede middel denkbaar nl dat onderzoekers hun rapporten zo schrijven dat ze tegelijk voldoen aan de lees criteria van de betrokken veldsector en naar mijn ervaring ontstaat er dan echter een hybridisch product dat zeker voor het wetenschappelijk forum niet goed beoordeelbaar meer is 2 2 3 en dan krijgen we bij toepassingen van de stelling onder 2 2 1 natuurlijk met het mankrachtprobleem te maken reeds nu al is het aantal thema s dat zich binnen de moedertaaldidactiek aanbiedt te groot in verhouding tot de bescheiden beschikbare mankracht 9 door aan die thema s de bedoelde veldvragen toe te voegen zou deze wanverhouding nog versterkt worden in dit verband kan ook de noodzaak tot het toepassen van journalistieke bewerkingen zie par 2 2 2 nog voor complicaties zorgen het lijkt me dus duidelijk dat toepassing van de stelling zeer ingrijpende maatregelen vergt dergelijke maatregelen zouden de volgende kunnen zijn onze discipline gaat zich veel sterker organiseren dan nu het geval is ze bepaalt via discussie een thema dat voor enige jaren haar hoofdthema gaat vormen ze komt tot een zekere taakverdeling t a v het contact houden resp samenwerken met veldsectoren en het peilen van hun vragen ze zoekt samenwerking met beoefenaars van de onderwijstaalkunde taalgebruikskunde en letterkunde zie pai 2 2 spiegel artikel teneinde met hen interdisciplinaire projecten uit te voeren van interdisciplinariteit kan m i een verrijkende invloed op onze onderzoeksprojecten uitgaan ze zoekt samenwerking met functionarissen in de verzorgingsstructuur ze probeert ook uit de praktijksectoren mankracht te verwerven o a ten behoeve van het maken van wetenschaps journalistieke bewerkingen en zo mogelijk ook t a v uitvoeringsactiviteiten binnen een onderzoek om dat te bereiken zal ze er tenminste voor moeten zorgen dat de veld deelnemers volledig in de vreugden en vruchten van het werk delen en als gelijkwaardige partners medezeggenschap hebben met het op deze wijze samen met leraren doen van onderzoek heeft de nederlandse onderwijskunde nog weinig ervaring ik heb de indruk dat engeland op dit punt voorligt zie b v stenhouse 1975 hfdst 10 nixo 1981 elliot 1981 dit lijstje laat zien dat werkelijke toepassing van het principe dat onze discipline de plicht heeft een of meer vragen uit de diverse veldsectoren via onderzoek aan te pakken stelling 2 2 1 een veelomvattende ingrijpende operatie is die jaren zal vergen 3 de moedertaaldidactiek en de diverse waardenorientaties 3 0 de al of niet uitgesproken waardenorientaties die iemand heeft bepalen ook de inhoud die hij zij aan het begrip kwaliteit van het moedertaalonderwijs geeft omdat dit laatste een sleutelwoord is in punt 3 par 0 zie ook hierboven bij 2 0 vertaal ik het probleem in de moedertaaldidactiek en de diverse kwaliteitsopvattingen ik formuleer de concrete vraag die hier aan de orde is dan als 10 moet de moedertaaldidactiek alle bestaande kwaliteitsopvattingen honoreren of slechts enkele en zo ja welke 3 1 een tweede stelling ik poneer als stelling dat de moedertaaldidactiek in principe alle bestaande kwaliteitsopvattingen moet honoreren die in overeenstemming zijn met de nederlandse rechtsopvattingen maar dat zij om pragmatische redenen mankracht tegengaan van verdere versnippering vgl par 2 2 3 hierboven gedwongen is daaruit slechts twee opvattingen te kiezen deze dienen dan polair tegenover elkaar te staan optimale verschillen te vertonen gua concrete leerinhouden werkwijzen enz en een groep aanhangers te vertegenwoordigen van niet te geringe omvang toelichting van de stelling voor de goede orde verme d ik eerst dat het formuleren van deze stelling voor mij persoonlijk een wijziging van opvatting inhoudt ze heeft immers als conseguentie dat ook schools functionele kwaliteitsopvattingen gehonoreerd dienen te worden deze zijn weliswaar niet in overeenstemming met mijn rechtsopvattingen over behoorlijk onderwijs vgl nielen van driel ten brinke bonset 1982 maar wel met die van veel andere nederlanders als persoon zal ik overigens het principe van normaal functioneel onderwijs met overtuiging verdedigen en verder praktisch ontwikkelen samen met vele collega s kijkend vanuit een objectief maatschappelijk gezichtspunt wens ik echter aan schools functionele kwaliteitsopvattingen de ruimte te laten die hun rechtens toekomt ik denk overigens dat deze tolerantie de ontwikkeling van de wetenschappelijke moedertaaldidactiek meer goed dan kwaad zal doen daar wetenschapsontwikkeling toch uiteindelijk het best gedijt op een fundament van uiterste redelijkheid de zinsnede in overeenstemming zijn met de nederlandse rechtsopvattingen sluit wel degelijk bepaalde kwaliteitsopvattingen uit b v opvattingen die doordrenkt zijn van racisme zet de stelling dus de deur open voor schools functionele kwaliteitsopvattingen als mede rechthebbers op ondersteuning voor onderzoek ze zet die niet open voor alle opvattingen die in het veld leven bij voorbeeld de opvatting ik wil leuk grammatica onderwijs geven onderzoek dat eens voor me is niet ontvankelijk voor aanpak door onderzoekers omdat ze niet het bereiken van kwaliteit impliceert onder kwaliteit versta ik daarbij een inhoudelijk kwaliteit de opvatting is wel ontvankelijk als ze b v wordt geformuleerd als ik streef met m n grammatica onderwijs naar inhoudelijke kwaliteit a nader te omschrijven maar ik heb geen idee of ik die met m n leerlingen bereiken kan en zo ja hoe met andere woorden de stelling 11 impliceert niet dat in het moedertaalonderwijs alles mag een zeer belangrijk praktisch onderdeel van de stelling is dat we gedwongen zijn om uit het rijke reservoir van in het nederlandse moedertaalonderwijs levende kwaliteitsopvattingen slechts twee polair verschillende opvattingen te kiezen om deze als bakens te gebruiken voor onderzoeksprojecten dat het er slechts twee mogen zijn en niet b v vier kan ik slechts verdedigen met het argument dat de in par 2 op basis van de eerste stelling geschetse taak mij al zo n grote belasting voor de aanwezig mankracht lijkt te zijn dat honorering van ook nog de tweede stelling alleen verantwoord is via de geringst mogelijke versnippering dat is via het kiezen van twee kwaliteitsopvattingen de toevoeging dat deze twee opvattingen optimaal dienen te verschillen houdt een poging in om uiteraard vaag aan te duiden dat ze weliswaar flink moeten verschillen maar niet extreem in dit laatste geval zouden we onj iujners fcxjmplarisch gaan richten op twee opvattingen die door een relatief groot deel van het veld niet erkend zouden worden wat uiterst ineffectief zou zijn willen we optimale herkenbaarheid dan moeten de twee te kiezen opvattingen dichter bij het gemiddelde liggen 3 2 criteria voor de twee voor onderzoek te selecteren kwaliteitsopvattingen we hoeven als onderzoekers van moedertaalonderwijs de juist besproken twee kwaliteitsopvattingen niet voor de eeuwigheid te kiezen maar ze moeten toch wel een aantal jaren b v vijf als effectief baken kunnen meegaan daartoe moeten ze m i minimaal aan de volgende criteria voldoen a ze moeten regelrecht terug te vinden zijn in werkelijk gegeven onderwijs en niet voornamelijk in beweringen daarover in de terminologie van het nijmeegse werkverband onderzoek moedertaalonderwijs het gaat om pragmatische niet om paradigmatische kwaliteitsopvattingen b ze moeten alle sectoren van het moedertaalonderwijs spreken schrijven lezen luisteren taalkunde letterkunde en eventueel nog andere doorsnijden c ze moeten goed geassocieerd kunnen worden met de noties conservatief resp progressief omdat deze tegenstelling een relatief zeer grote rol speelt in discussie die over ontwikkeling van moedertaalonderwijs gaan de eerstgenoemde notie conservatief hoort daarbij ontdaan te zijn en te blijven van negatieve connotaties zoals ouderwets bekrompen e d zij behoort behoudend te betekenen niet meer dan dat en erkend dient te worden dat zij evenzeer met kwaliteit verbonden kan worden als vooruitstrevend dat kan 12 3 3 mogelijke procedures om tot een keus te komen in de laatste tien jaar zijn diverse waardenschema s voor onderwijs resp moedertaalonderwijs geproduceerd van de eerste groep noem ik bij wijze van voorbeeld nijhoff 1979 toegepast in schrijven enz dcn cahier 1984 standaert en troch 1980 joyce en weil 1984 standaert en troch baseren zich inderdaad op een tweedeling nl selectief vs adaptief onderwijs van de laatste groep noem ik als voorbeeld ten brinke 1977 klinkenberg sturm van den ven en de vroomen 1984 p 21 schut 1984 p 46 hier worden resp twee drie en vier basis waardenclassificaties gegeven onderling verschillend aan te duiden met resp de trefwoorden normaal functioneel schools functioneel grammatikaal literair individueel creatief communicatief conservatief liberaal socialistisch technologisch ik heb nog niet nauwkeurig nagegaan in hoeverre deze en dergelijke classificaties aan de in de vorige paragraaf genoemde normen voldoen alle lijken mij in redelijke mate aan de criteria a hoog realiteitsgehalte en b alle sectoren van moedertaalonderwijs doorsnijdend te voldoen die van nijhoff en joyce en weil voldoen niet aan het getalscriterium hun classificaties bevatten een te groot aantal componenten t a v de andere is het meest interessant de vraag in hoeverre zij goed met de tegenstelling progressief conservatief te associeren zijn zoals de lezer bemerkt draagt mijn betoog inmiddels een speculatief karakter ik ben dan ook tot het verste punt gekomen tot waarop ik bij deze tocht naar de toekomst nog op een enigszins betrouwbaar pad kon lopen hoe dan ook zullen we de keus van twee baken kwaliteitsopvattingen op uiterst gedegen wijze moeten maken waarbij het resultaat uiteindelijk door een representatieve groep uit ons midden geratificeerd dient te worden wil het de kans maken inderdaad als baken te gaan dienen t a v de tussenliggende werkprocedure bestaan er verschillende mogelijkheden we kunnen verdergaan op de al hierboven genoemde voorbeelden we kunnen er ook apart veldonderzoek aan wijden dat b v gebruik maakt van analyse van schoolboeken in relatie tot hun marktaandeel en of eindexamenopgaven de meest gedegen onderzoeksvorm zou er een zijn gebaseerd op lesobservaties maar deze is voor het beoogde doel althans voor zover ik het nu zie te kostbaar 13 bibliografie brinke j s ten the complete mother tongue curriculum a tentative survey of all the relevant ways of teaching the mother tongue in secondary education groningen londen 1977 brinke j s ten de moedertaaldidactiek als wetenschappelijk bedrijf haar werkterrein en haar disciplinair karakter spiegel 3 1985 2 p 35 55 elliot john action research a framework for self evaluation in schools schools council programme 2 working paper no 1 pl z j cambridge institute of education 1981 joyce bruce en marsha weil strategieen voor onderwijzen theorie in praktijk nederlandstalige bewerking onder redactie van erik de corte theo hendriks jozef kok joost lowijck en nico verloop apeldoorn 1984 klinkenberg sjef jan sturm piet hein van de ven en jacques de vroomen onderzoek naar vernieuwing en vernieuwingsweerstanden in het voortgezet moedertaalonderwijs spiegel 2 1984 nr 3 p 5 vlgg wat is een behoorlijke school toepassing van juridische en ethische normen op het onderwijs een verkennend onderzoek utrecht pdi 1982 nielen e c van driel s ten brinke h bonset wat is een behoorlijke school toepassing van juridische en ethische normen op het onderwijs een verkennend onderzoek utrecht pdi 1982 nijhoff w j red aspecten van curriculumontwikkeling groningen 1979 nixon john ed a teacher s guide to action research evaluation enquiry and development in the classroom london 1981 onderwijswetenschap en onderwijspraktijk een lat irelatie gesprekken met prof dr m boekaerts e a j p p haenen j j hermans g j westhoff th wubbels red purmerend 1984 schrijven theorie en praktijk van het schrijfvaardigheidsonder wijs een bundel artikelen over schrijfonderwijs samengesteld en geredigeerd voor de didactiek commissie 14 nederlands door g rijlaarsdam en h hulshof 1s hertogenbosch 1984 schut b j m literatuurdidactiek een bijdrage tot de theorievorming z pl 1984 diss standaert r en f troch leren en onderwijzen inleiding tot de algemene didactiek leuven acco 1980 dl i dl ii praktijkboek stenhouse l an introduction to curriculum research and development london 1975 15