Publicatie datum: 1994-01-01
Auteur: Erik van Schooten
Collectie: 12
Volume: 12
Nummer: 3
Pagina’s: 61-75
Documenten
erik van schooten de bevordering van leesgedrag en attitude 1 inleiding in 1993 is aan het sco kohnstamm instituut van de universiteit van amsterdam een onderzoek gestart dat gericht is op het evalueren van het leesbevorderings project sirene het sirene project wordt uitgevoerd op twee locaties te weten in zeeland en in de regio arnhem nijmegen doel van het sirene project is het stimuleren van de belangstelling voor literatuur en het bevorderen van het leesplezier bij leerlingen op havo en vwo scholen in beide regio s de resultaten van het evaluatieonderzoek zullen volgens planning medio 1997 gepubliceerd worden in het onderhavige artikel worden enige theoretische achtergronden van de evaluatie gepresenteerd aanleiding voor het sirene project is het gesignaleerde probleem dat in neder land steeds minder wordt gelezen scp 1992 en de geconstateerde gebrekkige leesvaardigheid van veel leerlingen in het voortgezet onderwijs met name in het voortgezet onderwijs neemt de belangstelling voor lezen af ten gunste van andere vormen van vrijetijdsbesteding zoals televisiekijken en sport koolstra van der voort en vooijs 1992 scp 1992 naar aanleiding van deze problematiek heeft de minister van wvc het bevor deren van de boek en leescultuur prioriteit toegekend in het rijksbeleid van de komende jaren zoals neergelegd in de letterenbrief en de notitie openbaar biblio theekwerk in het kader van dit landelijk leesbevorderingsbeleid heeft wvc het sirene project geinitieerd dat procesmatig wordt begeleid door sardes samen werkingsverband advisering research dienstverlening in de educatieve sector en inhoudelijk wordt ondersteund door de stichting schrijvers school samenleving sss in de activiteitenplannen van het sirene project worden drie clusters van activiteiten onderscheiden a activiteiten gericht op het verbeteren en intensiveren van de samenwerking tussen leerkrachten bibliotheken schoolbegeleidingsdien sten e d b activiteiten gericht op de nascholing van leerkrachten en bibliotheca rissen en c activiteiten gericht op het gedrag en de attitude van havo en vwo leerlingen ten aanzien van literatuur de resultaten van het evaluatie onderzoek moeten aantonen of de binnen de proeflocaties ontwikkelde leesbevorderende activiteiten produkten en werkvormen geschikt zijn voor landelijke imple mentatie het evaluatie onderzoek valt uiteen in twee deelstudies een procesevaluatie en een effectonderzoek doel van de procesevaluatie is a nagaan of de projectorga nisatie adequaat is om de op de projectdoelen gerichte activiteiten uit te voeren en b het beschrijven van uitgevoerde activiteiten met explicitering van de nage streefde doelen en de mate waarin deze gerealiseerd worden spiegel 12 1994 nr 3 61 75 doel van het effectonderzoek is nagaan of het project leidt tot een positieve verandering in leesgedrag en leesattitude bij de deelnemende leerlingen meer specifiek zijn de doelen van het project op leerlingniveau 1 het veranderen van het leesgedrag van de leerlingen bereiken dat de leerlingen meer literatuur en of kwalitatief goede boeken lezen en 2 het stimuleren van een positieve leesattitude met andere woorden het sirene project moet bewerkstelligen dat de havo en vwo leerlingen meer gaan lezen meer plezier in lezen krijgen en betere boeken gaan lezen in dit artikel worden de doelen van het sirene project op leerlingniveau nader beschouwd kortom er wordt ingegaan op de afhankelijke variabelen van het effectonderzoek het leesgedrag de leesattitude en het lezen van betere boeken de reden dat het bevorderen van de leesattitude van de leerlingen als doel van het project is genomen is dat ervan uitgegaan wordt dat een positieve leesattitude tot blijvend meer en eventueel beter lezen leidt maar wat verstaan we eigenlijk onder de leesattitude 2 wat verstaan we onder attitudes in de international encyclopedia of education keil 1991 worden attitudes gedefinieerd als positieve of negatieve gevoelens die een individu heeft ten aanzien van objecten personen of ideeen gesteld wordt dat attitudes zijn aange leerd en niet aangeboren en dat ze hoewel redelijk stabiel veranderbaar zijn attitudes worden verondersteld invloed te hebben op gedrag het eerste attitude onderzoek stamt uit de twintiger jaren en werd verricht door onderzoekers als likert en thurstone mcguire 1989 traditioneel worden er aan het begrip attitude drie componenten onderscheiden een cognitieve een affectieve en een conatieve of gedragsmatige component deze indeling is veel ouder dan het attitudebegrip en is al te vinden in de hellinistische filosofie maar ook bij locke of kant mcguire 1989 er is wel gesuggereerd dat deze driede ling correspondeert met onze manier van conceptualiseren en de ontwikkeling van onze hersenen weerspiegelt vergelijk cortex limbisch systeem en oude hersenen sagan 1977 de cognitieve component van de attitude behelst de ideeen of cognities die men heeft over het attitude object de affectieve component betreft de gevoelens ten aanzien van het attitude object en de gedragsmatige component de gedragingen ten opzichte van het attitude object de drie componenten van het attitudebegrip kunnen zowel verbaal als non verbaal worden geuit in schema gezet kan men het klassieke attitudemodel dus zien als weergegeven in figuur 1 opgemerkt moet worden dat er geen consensus bestaat in de attitudeliteratuur over of de cognitieve en gedragsmatige componenten uit het bovengeschetste model tot het attitudeconstruct gerekend dienen te worden of dat de term attitude moet worden gereserveerd voor alleen de affectieve component van het model waarbij de cognitie en de conatie als aparte begrippen opgevat worden dit 62 verklaart mede waarom attitudes vaak geoperationaliseerd of gemeten worden als zelf gerapporteerde gevoelens ten opzichte van het attitude object zie de vetge drukte cel in figuur 1 met behulp van bij voorbeeld likert schalen zulke likert schalen bestaan uit een aantal geordende antwoordcategorieen bij een uitspraak over het attitude object bij voorbeeld lopend van helemaal mee eens tot helemaal niet mee eens soms zoals bij het meten van sociaal onwenselijke attitudes worden niet verbale uitingen van de affectieve component gemeten bij voorbeeld de galvanische huidrespons figuur 1 het klassieke attitudemodel ajzen 1989 attitudecomponent uiting cognitie affect conatie geuite ideeen over het geuite gevoelens ten geuite gedragsintenties verbaal attitude object aanzien van het atti ten aanzien van het attitu tude object de object perceptuele reacties ten fysiologische reacties gedragingen ten aanzien opzichte van het attitude ten opzichte van het van het attitude object object b v de snelheid attitude object non verbaal waarmee positieve of negatieve aspecten van het attitude object wor den waargenomen meestal worden in attitude vragenlijsten een aantal uitspraken over het attitude object geboden die zowel cognitieve affectieve als gedragsmatige aspecten van de attitude weerspiegelen zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tussen deze drie componenten van het attitudebegrip zo worden in epstein 1980 veertien schalen voor het meten van de leesattitude besproken waarvan er niet een expliciet de driedeling uit figuur 1 hanteert twaalf van de veertien schalen leveren een attitude som score en twee schalen hanteren een andere dan de bovengenoemde indeling wel bevatten vrijwel al de in epstein 1980 behandelde schalen zowel cognitieve als affectieve en gedragsmatige items voorbeelden van cognitieve affectieve en conatieve items zijn respectievelijk i can learn much about my future from reading reading bores me en i read a lot uit het attitude instrument van kennedy halinski in epstein 1980 dit lijkt geen goede onderzoekspraktijk daar de discriminante validiteit van de drie attitudefactoren empirisch aangetoond is ajzen 1989 doordat een explicie te indeling in factoren ontbreekt is bij dit soort vragenlijsten onduidelijk hoeveel elk van de drie factoren bijdraagt aan de attitudescore zo zal een leesattitudevra genlijst die veel gedragsmatige items bevat het leesgedrag misschien beter voorspellen dan een vragenlijst die enkel affectieve items bevat aan de andere 63 kant is een dergelijke voorspelling wellicht trivialer dan de voorspelling van gedrag uit affectieve items in recente literatuur over attitudes worden nog andere modellen voor het attitudeconstruct gepresenteerd in het onderstaande komen we hier nog op terug eerst wordt nu ingegaan op de theoretische noties omtrent het ontstaan van attitudes 3 hoe ontstaan attitudes de attitudetheorie onderscheidt bij het verklaren van het ontstaan van attitudes ervaringsfactoren oftewel de socialisatie en rijpingsfactoren oftewel de cognitie ve ontwikkeling bij de socialisatie zijn reinforcement en imitatie de belangrijke begrippen de theorie van skinner 1953 is vooral gericht op reinforcement later voegen onderzoekers als bandura walters 1963 hier het begrip imitatie aan toe het toevoegen van het begrip imitatie wordt beargumenteerd vanuit de enorme hoeveelheid attitudes die jonge kinderen al hebben met behulp van het begrip reinforcement alleen zijn deze niet goed te verklaren verondersteld wordt dat jonge kinderen hun ouders televisieprogramma s school vriendjes enz imiteren en dat zo de initiele attitudes ontstaan uitingen van de geimiteerde initiele attitude worden door opvoeders bevestigd of juist tegengegaan door selectieve reinforcement in de vorm van beloning of straf vervolgens worden attitudes al dan niet geinternaliseerd het omzetten van de externe controle in de definitie van jezelf naar interne controle bij deze internalisering zijn weer twee processen van belang identificatie en klassieke conditionering identificatie betreft het proces waarbij een persoon de karakteristieken bij voorbeeld normen en waarden van een bewonderde of gewaardeerde andere persoon overneemt het is een ruimer begrip dan imitatie het beklijft langer imitatie wordt meestal gebruikt voor specifieke gedragingen identificatie betreft een langduriger overnemen van de karakteristieken van de ander jonge kinderen identificeren zich over het algemeen met name met de moeder conditionering ontstaat door het koppelen van attitude statements aan affectie of waardering alleen in het begin is er uitwendige externe affectie of waardering nodig later wordt deze geinternaliseerd bij de cognitieve ontwikkeling piaget 1952 werner 1948 worden drie ontologische aannamen gedaan cairns 1979 de cognitieve ontwikkeling loopt a parallel aan de organische b begint afhankelijk van onmiddellijk aanwezige waarnemingen en gevoelens en loopt vervolgens via abstracte representaties daarvan interne mentale gebeurtenissen en c de ontwikkeling verloopt volgens een aantal relatief invariante hierarchische ontwikkelingsstadia waarbij de voorgaande stadia de basis vormen voor de volgende piaget 1952 veronderstelt dat de cognitieve ontwikkeling verloopt via assimi latie en accommodatie assimilatie is het inpassen van nieuwe ervaringen in 64 bestaande cognitieve structuren accommodatie slaat op de reorganisatie van de cognitieve structuren zelf piaget ziet wel het belang van ervaringsfactoren maar benadrukt vooral de ontologische in empirisch onderzoek is zowel de invloed van de socialisatie als de invloed van de cognitieve ontwikkeling op de ontwikkeling van attitudes aannemelijk gemaakt uit onderzoek van lambert klineberg in keil 1991 blijkt dat de attitude ten aanzien van buitenlanders over elf verschillende culturen cultuurspeci fieke ontwikkelingen kent frans canadese en japanse kinderen worden bij voorbeeld van hun tiende tot hun veertiende jaar gemiddeld vijandiger ten opzichte van vreemden maar amerikaanse kinderen juist vriendelijker daarnaast blijkt het ethnocentrisme van bantu en braziliaanse kinderen groot en van amerikaanse canadese japanse en franse kinderen klein daar de verschillen in ethnocentrisme cultuurspecifiek zijn ziet men deze resultaten als een aanwijzing voor het belang van de socialisatie bij de ontwikkeling van de attitude ten aanzien van vreemden onderzoek van kohlberg zigler 1967 laat zien dat de attitudes van kinderen ten aanzien van sekse rolpatronen meer van de intelligentie als maat voor de cognitieve ontwikkeling afhangen dan van de leeftijd als maat voor de hoeveelheid socialisatie slimme vierjarigen antwoordden in dit onderzoek op vragen over sekse rolpatronen als gemiddelde zevenjarigen slimme zevenjarigen als gemiddelde tienjarigen enz uiteraard is het waarschijnlijk dat de meeste attitudes door zowel de cognitieve ontwikkeling als de socialisatie beinvloed worden bij leesbevordering gericht op het veranderen van de attitudes ten aanzien van literatuur moet dus bedacht worden dat de cognitieve ontwikkeling van de doelgroep een grote rol kan spelen zo is het denkbaar dat voor het waarderen van literatuur een zekere cognitieve rijpheid vereist is daar komt bij dat cognitieve rijping niet voor iedereen even snel verloopt in klassen met leerlingen van gelijke leeftijd zijn dus verschillende rijpingsniveaus aanwezig hier moet rekening mee gehouden worden bij het aanbieden van leesbevorderende activiteiten 4 hoe oefenen attitudes invloed uit op gedrag attitudes worden geacht van invloed te zijn op gedrag het attitude onderzoek beoogt meestal het gedrag van individuen te voorspellen vanuit hun attitude het idee hierachter is dat attitudes het gedrag van individuen consistent maken de reden dat een verbeterde leesattitude is opgenomen als doelstelling van het sirene project is naast de reden dat een positievere leesattitude op zich waardevol is dat men veronderstelt dat een verbeterde leesattitude tot blijvend meer lezen leidt echter vaak blijken verbaal geuite attitudes het gedrag maar zeer gebrekkig te kunnen voorspellen in een review van wicker 1969 bleek dat verbaal geuite attitudes gemiddeld slechts 20 correleren met het te voorspellen gedrag wat overeenkomt met slechts vier procent door de attitude verklaarde variantie van het 65 gedrag zo consistent is de relatie tussen attitude en gedrag dus misschien ook weer niet daarnaast kan de samenhang tussen attitudes en gedrag ook van gedrag naar attitudes lopen vergelijk bij voorbeeld de cognitieve dissonantie theorie en de self perception theory bekend is dat mensen hun ideeen oftewel cognities en misschien ook hun gevoelens soms afstemmen op hun gedrag om cognitieve dissonantie te vermijden straffe sigarettenrokers zullen over het algemeen een minder negatieve attitude ten aanzien van roken hebben dan niet rokers de self perception theory houdt grofweg in dat men soms de eigen attitudes berede neert vanuit het eigen gedrag men veronderstelt verschillende redenen voor de gebrekkige voorspelling van gedrag uit attitudes een belangrijke verklarende variabele is de variabele ge woonte ronis yates kirscht 1989 gedrag dat tot gewoonte is geworden zou slechter door attitudes te voorspellen zijn men veronderstelt dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen initieel gedrag en gedrag dat habitueel geworden is dishman 1982 liet zien dat de initiatie van gedrag bij dishman lichamelijke oefening wel redelijk door attitudes voorspeld werd maar het volhouden van dat gedrag niet initieren vraagt bewust gedrag gewoontes doen dat niet vandaar dat attitudes gedrag dat tot gewoonte is geworden slecht verkla ren zodra gedrag een gewoonte wordt kunnen attitudes en gedrag uiteen gaan lopen triandis 1977 1980 stel iemand krijgt een positievere attitude ten aanzien van lichaamsbeweging dan is daarmee nog niet gezegd dat het tot gewoonte geworden gemakzuchtige gedrag verandert men blijft uit gewoonte bij voorbeeld vaak de auto gebruiken in plaats van de fiets herhaald gedrag is meestal automatisch er treedt geen bewuste controle op daardoor ontstaat er een discrepantie tussen attitudes en gedrag attitudes kunnen veranderen terwijl het gedrag constant blijft naast attitudes beinvloeden dus gewoonten maar ook andere variabelen als geheugen vaardigheden en andere noodzakelijke voorwaarden het gedrag bij voorbeeld de eigen inschatting van de mogelijkheid tot het uitvoeren van het gedrag er zijn verschillende benaderingen gehanteerd om de voorspelling van gedrag vanuit attitudes te verbeteren ten eerste is geprobeerd de andere variabelen die van invloed zijn op gedrag in het attitudemodel op te nemen zie hieronder ten tweede stellen ajzen fishbein 1977 een methodologische benadering voor zij stellen dat het niveau van specificiteit tussen de attitudemeting en het gedrag overeen moet stemmen als je bij voorbeeld wilt voorspellen of iemand rookt lukt dat beter met een attitude ten aanzien van roken dan met een attitude ten aanzien van gezond leven een derde gehanteerde benadering bestaat uit het onderzoeken van de relatie tussen gedrag en attitude zo is gebleken dat de relatie tussen attitude en gedrag sterker is als de attitude cognitief toegankelijk is de cognitieve toegankelijkheid wordt vergroot door persoonlijke ervaringen met het attitude object en herhaalde uiting nadenken over bediscussieren van de attitude fazio 1989 in de hoop de voorspellingen te verbeteren werd het attitudemodel aangepast tot het zogenaamde causal chain model ajzen fishbein 1980 waarin attitudes 66 gezien worden als gevolg van bepaalde bij het individu vigerende ideeen de attitude beinvloedt vervolgens weer gedragsintenties gedragsintenties worden overeenkomend met de attitude gemaakt en vervolgens beinvloeden deze het gedrag weer het begrip attitude wordt in dit model dus uitsluitend affectief gedefinieerd het verschil met het klassieke attitudemodel figuur 1 bestaat uit het toevoegen van het aspect intenties en uit de veronderstelde causale relaties tussen cognities en attitudes attitudes en intenties en intenties en gedrag het causal chain model is vervolgens weer uitgewerkt tot de theory of planned behaviour in deze theorie neemt de intentie van het individu om een bepaald gedrag te vertonen een sleutelrol in in het model zie figuur 2 worden drie determinanten van intenties gepostuleerd 1 de attitude ten aanzien van het gedrag weer alleen affectief 2 de subjectieve norm sociale druk en 3 de ervaren eigen controle over het gedrag de attitude wordt gezien als veroorzaakt door behavioural beliefs cognities betreffende het attitude object en de waardering van deze beliefs de subjectieve norm wordt bepaald door de nonnen van de omgeving ouders vriendjes en de motivatie om aan die norm te voldoen respectievelijk normative beliefs en motivation to comply de mate waarin men denkt het beoogde gedrag zelf te kunnen bepalen percieved behavi oural control wordt bepaald door control beliefs gedachte mogelijkheden ter realisatie van beoogd gedrag en de voorziene problemen bij het realiseren van die mogelijkheden perceived facilitation intenties worden gezien als direct vooraf gaand aan gedrag en zouden om die reden het gedrag ook beter moeten voorspel len dan attitudes figuur 2 theory of planned behaviour het vetgedrukte deel is op te vatten als het enigszins uitgebreide causal chain model theory of planned behaviour behavioural beliefs outcome evaluations normative beliefs motivation to comply subjective norm control beliefs perceived facilitation perceived behavioural control er is inmiddels heel wat empirisch onderzoek verricht waarvan de uitkomsten dit model ondersteunen ajzen fishbein 1980 ajzen timko white 1982 bentler speckart 1979 1981 fredericks dossett 1983 5 terug naar de leesattitude en leesbevordering uit de bovengeschetste attitudetheorie kunnen enkele raadgevingen voor het evalueren van leesbevorderingsprojecten gedestilleerd worden als we de effecten van de leesbevorderingsprojecten willen bepalen moet er naast leesgedrag en de 67 affectieve leesattitude ook gekeken worden naar alle andere in het model opgeno men variabelen behavioural beliefs outcome evaluations normative beliefs etc bij het streven naar leesbevordering kan volgens dit model met evenveel recht aandacht aan de normen ten aanzien van lezen in de omgeving van de doelgroep en aan de control beliefs van leden van de doelgroep gegeven worden als aan de leesattitude van de doelgroep de eerste variabele in het model betreft de behavioural beliefs en de outcome evaluations leesbevordering kan bij voorbeeld nagestreefd worden door onjuiste cognities behavioural beliefs over het lezen van literatuur recht te zetten denk aan van veel lezen word je bijziend en wereldvreemd boekenwormen zijn zielig van het lezen van boeken word je geen spat wijzer enz een belangrijke met de behavioural beliefs in verband staande variabele is de cognitieve ontwikkeling uit de bovenstaande theorie volgt dat er wellicht een bepaald niveau van cognitieve rijpheid vereist is voor het waarderen van literatuur met behulp van een intelli gentietest kan deze veronderstelling onderzocht worden daarnaast moet bedacht worden dat de cognitieve literaire vaardigheden de attitude mede bepalen voor het bereiken van een positieve leesattitude moet bij leesbevorderende projecten dus niet vergeten worden de voor het waarderen van literatuur noodzakelijke cognitieve vaardigheden aan te brengen bij de leerlingen leren zien wat er staat hoe te lezen hoe te interpreteren enz de volgende variabele uit het model betreft de subjective norm die bepaald wordt door de normative beliefs en de motivation to comply uit de theorie omtrent het ontstaan van attitudes kunnen we afleiden dat de invloed van de attitude van de ouders ten aanzien van literatuur zowel affectief als cognitief en conatief met het toenemen van de leeftijd van de proefpersonen zal afnemen met de leeftijd zal de invloed van de attitude ten opzichte van literatuur van andere personen waarmee de proefpersonen zich identificeren vriendjes idolen enz toenemen hieruit volgt dat het effectief zou kunnen zijn de idolen van de leerlingen hun positieve ervaringen met het lezen van literatuur te laten verhalen een over gedichten lyrische popster bij voorbeeld de derde laag in het model betreft de perceived behavioural control leesbe vordering zou zich voor wat deze variabele betreft moeten richten op het aanbren gen van positieve en het bestrijden van negatieve control beliefs hierbij kan ook de motivatietheorie van dienst zijn ideeen als ik snap toch niks van gedich ten hoezeer ik ook mijn best doe moeten ontkracht worden dit kan onder andere door het stellen van niet te hoge haalbare tussendoelen en het aanbrengen van die literaire leestechnieken die nodig zijn voor het begrijpen en genieten van een literaire tekst zodat het ontstaan van aangeleerde hulpeloosheid vermeden of bestreden wordt bij voorbeeld laten zien dat bij gedichten symboliek een rol kan spelen aandacht voor klank en ritme aanleren enz uit de motivatietheorie kan ook afgeleid worden dat voor een optimale motiva tie ten aanzien van literatuur gezocht moet worden naar teksten die een optimale mate van onzekerheid induceren dat men voorzichtig moet zijn met het geven van 68 externe beloningen en dat evaluatieve feedback goed en normatieve feedback slecht is zie over motivatie day 1991 nisan m 1991 weiner 1992 daarnaast volgt uit de bovenbeschreven theorie dat van alle in het model opgeno men variabelen het gedrag het moeilijkst te beinvloeden is voor de gedragsveran dering moeten eerst de andere in het model genoemde variabelen veranderen daarnaast kan gedrag met een habitueel karakter moeilijk veranderd worden zelfs al verandert de attitude ten aanzien van het gedrag wel ook kunnen we conclude ren dat de voorspelling van gedrag uit attitudes zal verbeteren naarmate de proefpersonen beter over hun attitudes hebben nagedacht en als de specificiteit van de attitude en gedragsmeting beter overeenstemmen om de specificiteit van gedrags en attitudemeting op elkaar af te stemmen moeten we bepalen wat we nu eigenlijk precies willen veranderen bij de leerlin gen door middel van de leesbevorderingsprojecten de drie doelstellingen van het sireneproject op leerlingniveau zijn dat de leerlingen meer gaan lezen meer plezier in lezen krijgen en dat de leerlingen betere boeken gaan lezen het leesplezier en het leesgedrag staan als variabelen in het model van figuur twee de doelstelling dat de leerlingen betere boeken gaan lezen is nog niet behandeld om de evaluatie van deze laatste doelstelling mogelijk te maken en om de attitudemeting zo goed mogelijk te laten overeenstemmen met het te voorspellen en door de leesbevorderingsprojecten beoogde gedrag wordt in het onderstaande ingegaan op een specifieker meting van de attitude ten aanzien van het lezen van literatuur uit de bovenstaande theorie volgt al dat meer plezier in lezen niet automatisch leidt tot meer lezen laat staan tot het lezen van betere boeken het nastreven dat leerlingen betere boeken gaan lezen impliceert eigenlijk het nastreven van een ander literair leesproces bij de leerlingen het kan niet de bedoeling zijn dat de leerlingen betere boeken gaan lezen zonder dat ze die betere boeken begrijpen en met name begrijpen wat er beter aan is voor de evaluatie van deze derde leerlingdoelstelling is een specifieke meting van de attitude van de leerlingen ten aanzien van literair lezen nodig 6 naar een specifieker meting van de attitude ten aanzien van het literaire lezen in onderzoek naar het literaire leesproces van rosenblatt 1978 1986 wordt het lezen gedefinieerd op de dimensie aesthetic versus efferent esthetisch versus doelgericht lezen opgevat als polen van een continuum leesbevorderingspro gramma s gericht op het bevorderen van het lezen van literatuur beogen in de termen van rosenblatt het bevorderen van de aesthetic stance recent is het esthetisch leesproces nader onderzocht door miall kuiken 1993 de uitkom sten van dat onderzoek doen twijfelen aan de veronderstelling van rosenblatt dat efferent en aesthetic lezen de uiteinden van een dimensie weergeven miall kuiken 1993 namen de vragen uit veel verschillende vragenlijsten over literaire 69 respons samen o a purves vragenlijsten voor het meten van interest en trans fer purves 1973 vervolgens werden de vragen afgenomen bij 793 studenten engels en psychologie van de universiteit van alberta en werd een factoranalyse verricht op de zo verkregen data die dus verkregen zijn middels afname van een grote groep vragen die alle betrekking hebben op het literaire leesproces dit lijkt een empiricistische benadering waarbij echter aangetekend moet worden dat de vragen komen van vragenlijsten die door de verschillende constructeurs op min of meer theoretische gronden zijn ontworpen uit de factoranalyse kwam een interessant beeld naar voren uit de analyses van miall kuiken bleek dat er zeven eerste ordefactoren van literaire respons in de vraagverzameling te onderscheiden zijn en wel factor 1 insight vergroten van inzicht het herkennen van voorheen niet herkende kwaliteiten in zowel de lezer als de wereld factor 2 empathy inlevingsvermogen projectieve identificatie met fictionele karakters factor 3 imagery vividness voorstellingsvermogen imaginele elaboratie van de literaire wereld gevoel geluid geur factor 4 leisure escape ontspanning lezen voor plezier ontsnappen aan alledaagse werkelijkheid factor 5 concern with author literair lezen lezen gericht op literaire technie ken als perspectief thema stijl en plaats in de literaire traditie factor 6 story driven reading verhaalgericht lezen lezen gericht op de plot de verhaallijn en factor 7 rejecting literary values anti literair lezen afkeer van zorgvuldig lezen van schools lezen het lezen van literatuur gezien als schoolse plicht en onbelangrijk de eerste ordefactoren moeten opgevat worden als manieren van reageren op het lezen van literatuur uit het onderzoek van miall kuiken bleek dat deze zeven factoren als aparte aspecten te onderscheiden zijn dit houdt in dat iemand die hoog op een van deze factoren scoort niet automatisch ook hoog op een van de andere factoren hoeft te scoren wel blijkt dat de factoren onderling een zekere samenhang vertonen uit de analyses bleek dat er twee tweede ordefactoren onderscheiden kunnen worden de tweede ordefactoren moeten worden opgevat als overkoepelende factoren als factoren op een hoger niveau dan de zeven eerste ordefactoren de tweede ordefactoren worden door miall kuiken benoemd als 1 de experiencing factor en 2 de literal comprehension factor met de eerste tweede ordefactor hangen de eerste vijf eerste ordefactoren hoog positief samen deze tweede ordefactor betreft dus het literaire leesproces zie de beschrijvingen van de eerste vijf eerste ordefactoren de tweede tweede ordefactor hangt negatief samen met de vijfde eerste ordefactor en positief met de zesde en zevende eerste ordefacto ren deze factor geeft dus het anti literaire lezen weer dat gericht is op de verhaallijn de plot 70 hoewel de tweede ordefactoren de samenhang tussen eerste ordefactoren weerspiegelen moet opgemerkt dat de eerste ordefactoren voldoende onafhanke lijk bleken om ze als zodanig te onderscheiden het is dus niet zo dat iemand die hoog scoort op factor zes verhaalgericht lezen ook automatisch hoog scoort op factor zeven anti literair lezen al is dat bij een meerderheid van de onderzochte proefpersonen wel het geval voor het bepalen van de validiteit van de door miall kuiken ontwikkelde vragenlijst over literaire respons is uitgebreid validiteitsonderzoek gedaan waarvan de resultaten kort samengevat in het onderstaande besproken worden 7 de validering van de literaire responsvragenlijst uit het validiteitsonderzoek blijkt dat de eerste tweede ordefactor samenhangt met de dispositie door imaginaire gebeurtenissen geboeid te worden en met het lezen van meer literatuur gevorderde studenten engels scoren hoger op deze factor dan studenten psychologie de tweede tweede ordefactor hangt negatief samen met de hoeveelheid gelezen literatuur daarnaast scoren studenten psychologie hoger op deze factor dan studenten engels de eerste ordefactor insight hangt samen met de regression in the service of the ego subschaal van de sensitivity questionnaire b v ongewone maar onbe langrijke aspecten van een situatie intrigeren me houden mijn aandacht en verbeelding vast deze variabele wordt gezien als maat voor de vaardigheid om regressieve fantasie met volwassen denken te combineren insight hangt eveneens samen met personal insights following dreaming b v na een droom ben ik vaak gevoelig voor aspecten van de realiteit die ik normaal negeer met de esthetics subscale b v ik heb ervaringen gehad die mij aanzetten tot het schrij ven van een verhaal of gedicht en met de kwaliteit van het esthetisch oordeel over visuele kunst de eerste ordefactor empathy hangt samen met een stress schaal b v ik raak soms gespannen en in de war als ik denk aan wat er op een dag gebeurt en met een vervreemdingsschaal b v mensen maken vrienden omdat ze die kunnen gebruiken miall kuiken zien dit als een aanwijzing dat negatieve gevoelens als vervreemding of stress samenhangen met de neiging zichzelf te projecteren in de gevoelsrijke aspecten van literaire teksten de eerste ordefactor imagery vividness hangt samen met een sociale wense lijkheidsschaal wat betekent dat de proefpersonen het hebben van een levendige verbeelding als sociaal wenselijk zien en dat de proefpersonen die geneigd zijn sociaal wenselijk te antwoorden op vragenlijsten een hoge score op deze factor vertonen dit resultaat kan betekenen dat enkele van de proefpersonen misschien eerder sociaal wenselijk dan eerlijk antwoorden op de vragen die vallen onder deze factor de eerste ordefactor leisure escape hangt samen met de feeling subscale en de values subscale beide van de experience inventory die respectievelijk 71 aangeven in hoeverre men zich laat leiden door gevoelens en emoties en in hoeverre men afwijkende ideeen over goed en kwaad van mensen in andere maatschappijen of culturen tolereert ook hangt deze factor samen met tolerance for complexity b v voorzover filosofie iemand doet twijfelen aan zijn basale ideeen moet het bevorderd worden en met de independence of judgement subscale van de sensitivity questionnaire die moet meten in hoeverre iemand in staat is tot een onafhankelijk oordeel te komen leisure escape is overigens de enige factor waarbij een sekse effect optreedt vrouwen scoren op deze factor hoger dan mannen de eerste ordefactor concern with author hangt samen met interesse in kunst ook buiten literatuur met het lezen van romans en poezie en het luisteren naar klassieke muziek daarnaast is er een samenhang met de mate waarin men een gedisciplineerde leerstijl heeft b v gedurende het schooljaar kijk ik het lesmate riaal periodiek nog eens na ook is er samenhang met prestatiemotivatie b v ik werk vaak door aan een probleem al ben ik erg moe de eerste ordefactor story driven reading hangt samen met de tradition scale en de social potency scale beide van de multidimensional personality questionnaire een itemvoorbeeld van beide schalen is respectievelijk ik heb er een hekel aan als mensen de algemeen geldende regels voor goed gedrag overtre den en als ik met anderen werk wil ik graag de leiding hebben verder hangt deze factor negatief samen met de mate waarin iemand een gedisciplineerde leerstijl heeft en positief met de frequentie van filmbezoek en de hoeveelheid tv kijken miall kuiken zien deze verbanden als indicatief voor een anti intellectu ele hang naar traditionele waarden en met het hebben van aandacht voor de morele implicaties van een verhaal de eerste ordefactor rejection of literary values hangt negatief samen met prestatiemotivatie met de mate waarin de proefpersoon een gedisciplineerde leerstijl heeft en met de neiging meer tijd te besteden aan passages in teksten die stilistische variaties vertonen positieve samenhang werd gevonden met de aggression scale van de multidimensional personality questionnaire met luisteren naar populaire muziek de hoeveelheid tv kijken en enthousiasme voor sport miall kuiken concluderen op grond hiervan dat de factor een agressieve afwijzing van het aandachtig lezen van literaire teksten weergeeft hoewel de vragenlijst van miall kuiken niet bedoeld is als maat voor de literaire competentie valt wel op dat gevorderde studenten engels hoger scoren op de factoren insight empathy imagery vividness en concern with author en lager op story driven reading dan studenten psychologie miall kuiken zien dit als aanwijzing dat deze subtests vaardigheden meten die lezers gebruiken om literaire teksten toegankelijk en betekenisvol te maken respectievelijk projectieve vaardig heden die empatisch lezen mogelijk maken en elaboratieve vaardigheden die per soonlijke inzichten mogelijk maken andere factoren weerspiegelen misschien veeleer normen van de lezer rejection literary values en leesmotieven leisure escape dan vaardigheden 72 duidelijk is dat de vragenlijst van miall kuiken zich goed lijkt te lenen voor het onderscheiden van verschillende typen lezers van fictie de samenhang tussen factoren en persoonlijkheidstrekken b v de mate van traditioneel denken en prestatiemotivatie kan wijzen op sociaal cultureel bepaalde verschillen tussen proefpersonen bij het benaderen van literatuur zie b v de tweede ordefactoren te weten experiencing en literal comprehension die maken dat men wel of niet van echte literatuur of literair lezen houdt er doemt een cliche beeld op van een literatuurminnaar of minnares die niet van sport houdt niet conservatief of rigide is in zijn of haar moraal van klassieke muziek houdt maar niet van populaire muziek enigszins vervreemd en gestresst is een rijk voorstellingsvermogen heeft van kunst houdt zich meer door gevoelens en emoties laat leiden enz 8 consequenties voor onderzoek naar leesbevordering zoals in het bovenstaande al werd gesteld kunnen er aanwijzingen uit de theorie afgeleid worden voor het streven naar het bevorderen van het literaire lezen zo werd voorgesteld bij leesbevordering niet alleen aandacht te geven aan de affectieve leesattitude en het leesgedrag maar ook aan de cognities omtrent literatuur de normen en waarden die de omgeving ten aanzien van literatuur heeft de eigen inschatting van de mate waarin men het literaire leesgedrag zelf kan bepalen control en de cognitieve ontwikkeling van de proefpersonen daarnaast kan de motivatie voor het lezen van literatuur vergroot worden door te streven naar een optimale mate van onzekerheid in de aangeboden literaire teksten naar intrinsieke en niet naar extrinsieke motivatie en door het geven van evaluatieve in plaats van normatieve feedback uit het onderzoek van miall kuiken blijkt tot slot dat ampele aandacht aan het meten van de specifieke attitudestructuur en de sociaal culturele achtergrond van de proefpersonen gegeven moet worden ook doemt de vraag op of literaire leesbevordering los gezien kan worden van de sociaal culturele achtergrond van de doelgroep gezien het feit dat deze laatste zeer moeilijk veranderbaar is kan voorspeld worden dat leesbevorderingsprojecten een differentieel effect zullen vertonen op de leden van de door de twee tweede ordefactoren van miall kuiken gekarakteriseerde groepen het is bij voorbeeld zeer wel denkbaar dat leesbevorderingsprojecten een verschillende mate van effect vertonen op de verschillende typen lezers van fictie bij voorbeeld de grootste effecten vertonen op proefpersonen die op voorhand al hoog op de experiencing factor scoren en laag op de literal comprehension factor uiteraard kunnen ook de door de eerste ordefactoren gekarakteriseerde subgroepen in de doelgroep van een leesbevorderingsproject een verschillende mate van gevoeligheid voor leesbevor derende activiteiten laten zien al met al lijkt de specifieke onderscheiding van verschillende typen lezers van fictie zoals mogelijk wordt met het instrument van miall kuiken een veelbelovende onderzoekspraktijk bij het doen van onder zoek naar de effecten van leesbevordering 73 bibliografie ajzen i 1989 attitude structure and behaviour in pratkanis a r breckler sj greenwald a g eds attitude structure and function hillsdale new jersey lawrence erlbaum ass 241 274 ajzen i fishbein m 1977 attitude behaviour relations a theoretical analysis and review of empirical research psychological bulletin 84 888 918 ajzen i fishbein m 1980 understanding attitudes and predicting social behaviour englewood cliffs new jersey prentice hall ajzen i timko c white j b 1982 self monitoring and the attitude behaviour relation journal of personality and social psychology 42 426 435 bandura a wakers r h 1963 social learning and personality develop ment new york holt rhinehart and winston bentler p m speckart g 1979 models of attitude behavior relations psy chological review 86 452 464 bentler p m speckart g 1981 attitudes cause behavior a structural equation analysis journal of personality and social psychology 40 226 238 cairns r b 1979 social development the origins and plasticity of inter changes san francisco california freeman day h i 1991 motivation in husen t postlethwaite t n eds the international encyclopedia of education 1 new york pergamon press 3425 3430 dishman r k 1982 compliance adherence in health related exercise health psychology 3 237 267 epstein i 1980 measuring attitudes toward reading eric report ed 196 938 fazio r h 1989 on the power and functionality of attitudes the role of attitude accessibility in pratkanis a r breckler s j greenwald a g eds attitude structure and function hillsdale new jersey lawrence erlbaum ass 153 179 fredericks a j dosset k l 1983 attitude behavior relations a comparison of the fishbein ajzen and the bentler speckart models journal of personality and social psychology 45 501 512 haan m de kok w a m 1990 hoe motiveer je kinderen tot lezen het effect van leespromotie op de leesmotivatie en de leesfrequentie van leerlingen op ovb scholen utrecht isor keil l j 1991 attitude development in husen t postlethwaite t n eds the international encyclopedia of education 1 new york pergamon press 346 352 kohlberg l zigler e 1967 the impact of cognitive maturity on the development of sex role attitudes in the years 4 to 8 genetic psychological monograph 75 89 165 74 koolstra c voort t van der vooijs m 1992 drie verklaringsmodellen voor de reductie van het lezen van boeken door de televisie tijdschrift voor onderwijsresearch 17 nr 3 131 142 mcguire w j 1989 the structure of individual attitudes and attitude systems in pratkanis a r breckler s j greenwald a g eds attitude structure and function hillsdale new jersey lawrence erlbaum ass 37 69 miall d s kuiken d 1993 aspects of literary response a new questi onnaire paper submitted for publication nisan m 1991 motivation academie in husen t postlethwaite t n eds the international encyclopedia of education 1 new york pergamon press 3430 3434 piaget j 1952 the origins of intelligence in children new york internatio nal universities press purves a c 1973 literature education in ten countries an emperical study international studies in evaluation ii new york wiley sons ronis d l yates j f kirscht j p 1989 attitudes decisions and habits as determinants of repeated behavior in pratkanis a r breckler s j greenwald a g eds attitude structure and function hillsdale new jersey lawrence erlbaum ass 213 239 rosenblatt l m 1978 the reader the text the poem the transactional theory of the literary work carbondale southern illinois university press rosenblatt l m 1986 the aesthetic transaction journal of aesthetic educati on 20 122 128 sagan k 1977 dragons of eden speculations on the evolution of human intelligence new york random house sociaal en cultureel planbureau 1992 sociaal en cultureel rapport 1992 rijswijk scp skinner b f 1953 science and human behavior new york macmillan triandis h c 1977 interpersonal behavior monterey ca brooks cole triandis h c 1980 values attitudes and interpersonal behavior in page m m ed nebraska symposium on motivation 1979 lincoln ne university of nebraska press 195 259 weiner b 1992 motivation in alkin m c ed encyclopedia of educatio nal research 3 6th ed new york macmillan 860 865 werner h 1948 comparative psychology of mental development chicago illinois follett wicker a w 1969 attitudes vs actions the relationship of verbal and overt behavioral responses to attitude objects journal of social issues 25 41 78 manuscript binnengekomen 15 oktober 1994 manuscript aanvaard 3 november 1994 75