De moduleerbaarheid van de taal. Een speelse en leerbare taalbeschouwingsmethode voor jonge leerlingen

Publicatie datum: 2010-07-01
Collectie: 39
Volume: 39
Nummer: 5
Pagina’s: 19-42

Documenten

19 de moduleerbaarheid van de taal een speelse en leerbare taalbeschouwingsmethode voor jonge leerlingen ingrid van canegem ardijns william van belle taalbeschouwing staat vaak haaks op het abstractievermogen van kinderen uit de lagere school en de eerste graad van het secundair onderwijs dat nog niet in die mate ontwikkeld is dat zij het volledige grammaticale begrippenapparaat van de klassieke woord en zinsleer kunnen beheersen grammaticale begrippen worden bovendien dikwijls toegepast op daarvoor geselecteerde zinnen en zijn gebaseerd op strikte grammaticale onderscheidingen die botsen met het gewone taalgebruik en de taalintuities van de leerlingen het is bijvoorbeeld niet duidelijk waarom frietjes een voorwerp moetje genoemd wordt en in het park een bepaling magje in de zin ik eet frietjes in het park terwijl beide in het gangbare taalgebruik even gemakkelijk weglaatbaar zijn e gehanteerde grammaticale dat betekent niet dat leerkrachten met hun begrippen zijn overigens niet jonge leerlingen niet aan taalbeschouwing enkel moeilijk leerbaar voor kunnen doen taalbeschouwing is namelijk kinderen door hun artificiele wel toegankelijk voor karakter zijn ze vaak niet toe leerlingen wanneer het pasbaar op de meest eenvoudige wordt opgevat als het taalbeschouwing is voorbeelden van alledaags concreet taal leren redeneren over toegankelijk voor gebruik woordgroepen in een zin vertonen taal met de impliciete leerlingen wanneer soms kenmerken van verschillende zindeel kennis van je eigen het wordt opgevat types maar voor dergelijke grens of twijfel moedertaal die impli als het leren gevallen is er in het klassieke begrippenap ciete kennis zetten leer redeneren over taal paraat geen ruimte in de zin op de zolder lingen dagelijks in wan met de impliciete staat een oude kast is op de zolder bijvoor neer ze spreken en kennis van je eigen beeld niet weglaatbaar maar toch wordt schrijven luisteren en moedertaal het op basis van de uitgedrukte betekenis lezen zonder dat ze in de klassieke benadering tot de per defini zich ervan bewust zijn tie weglaatbare bepalingen gerekend passen ze regels toe voor het combineren van woorden en woordgroepen tot zinnen het vervangen van woorden en woord juli 2010 nummer 5 39e jaargang 20 groepen in een zin en het onderling ver lijkheden die er in onze taal zijn om iets op plaatsen van woorden en woordgroepen in verschillende manieren uit te drukken of een zin om het met een modern woord uit de auto wereld te zeggen op de moduleerbaarheid een taalbeschouwingsmethode die geba van de taal net zoals nieuwe wagens modu seerd is op die drie pijlers de combinatie leerbaar zijn volgens de behoeften van de vervangings en verplaat gebruiker zo ook zijn woorden en zinnen singsmogelijkheden van moduleerbaar net zoals nieuwe woorden en woordgroe wagens moduleer pen in een zin sluit dan in wat volgt bespreken we eerst de drie baar zijn volgens ook beter aan bij de cog basisoperaties van de moduleerbaarheid van de behoeften van nitieve capaciteiten van taal die elke moedertaal spreker achteloos de gebruiker zo de kinderen de methode uitvoert bij het construeren van uitingen en ook zijn woorden laat ook toe dat er op teksten de combinatie vervangings en en zinnen een creatieve en speelse verplaatsingsmogelijkheden van taalelemen moduleer baar manier aan taalbeschou ten in een taaluiting daarna tonen we aan wing wordt gedaan de hoe de leerkracht met de leerlingen een nadruk ligt immers niet grammaticaal begrippenapparaat kan op op het aanleren van begrippen regels en bouwen op basis van de beperkingen op uitzonderingen maar op de diverse moge de drie basisoperaties de drie basisoperaties van de moduleerbaarheid van taal we behandelen hieronder voor elk van de drie operaties achtereenvolgens de taalkundige achtergrond en de gebruiksmogelijkheden in de klassituatie de taalkundige achtergrond is bedoeld voor de leerkracht niet voor de leerlingen basisoperatie 1 het combineren van woorden en woordgroepen taalkundige achtergrond woorden en woordgroepen kan je combineren tot zinnen maar niet op eender welke manier zo kan je slapen en bijten combineren met de leeuw tot de zinnen de leeuw slaapt en de leeuw bijt maar behalve in een fantasierijk verhaal niet met de kast de kast slaapt of de kast bijt slapen en bijten hebben immers gemeen dat er een levend wezen voor nodig is bijten kan je daarnaast tegelijkertijd combineren met de leeuw en met mijn moeder tot de leeuw bijt mijn moeder terwijl de leeuw slaapt niet op dezelfde wijze met mijn moe der gecombineerd kan worden de leeuw slaapt mijn moeder de combinatiemogelijkhe den van slapen en bijten verschillen dus ook enigszins 39e jaargang nummer 5 juli 2010 21 slapen bijten de leeuw slaapt de kast slaapt de leeuw bijt de kast bijt de poes slaapt de lucht slaapt de poes bijt de lucht bijt de man slaapt de fiets slaapt de man bijt de fiets bijt de leeuw slaapt mijn moeder de leeuw bijt mijn moeder wat wel en niet gecombineerd kan worden tot een zin wordt voor een groot deel bepaald door het werkwoord eenvoudig gezegd komt het hierop neer het werkwoord bepaalt met welke en met welk type zinsdelen het gecombineerd kan worden bij een werkwoord als slapen verwacht je dat een levend wezen de handeling verricht bij bijten verwacht je daar naast doorgaans ook dat iets de handeling van het bijten ondergaat dat we de leeuw bijt mijn moeder een goede nederlandse zin vinden en de leeuw slaapt mijn moeder niet komt dus omdat de eerste zin wel voldoet aan onze intuitie over de combinatiemogelijkheden van het werkwoord bijten terwijl de tweede zin niet voldoet aan onze intuitie over de combina tiemogelijkheden van het werkwoord slapen de combinatiemogelijkheden van een werkwoord noem je de valentie van dat werkwoord dat betekent dat het werkwoord een of meer open plaatsen specificeert die door zinsdelen opgevuld kunnen of moeten worden en dat het ook beperkingen oplegt aan het type zins deel dat de open plaats kan opvullen werkwoorden die slechts een open plaats specificeren zijn behalve slapen bijvoorbeeld ook blaffen en verdwijnen bij die werkwoorden verwacht je een zinsdeel dat aangeeft wie of wat er blaft of verdwijnt de valentie van blaffen verdwij nen is dan van de vorm iemand of iets blaft verdwijnt werkwoorden met twee open plaat sen zijn naast bijten bijvoorbeeld ook vergeten en herkennen van zinnen met vergeten of herkennen verwachten we immers dat ze de vorm hebben van iemand of iets vergeet her kent iemand of iets daarnaast zijn er ook nog drieplaatsige werkwoorden zoals beschuldi gen of tonen beschuldigen heeft een valentie van de vorm iemand beschuldigt iemand van iets en tonen een valentie van de vorm iemand toont aan iemand iets of iemand eenplaatsige valentie tweeplaatsige valentie drieplaatsige valentie blaffen vergeten beschuldigen iemand iets levende entiteit blaft iemand vergeet iemand iets iemand beschuldigt iemand van iets verdwijnen herkennen tonen iemand iets verdwijnt iemand herkent iemand iets iemand toont aan iemand iets iemand juli 2010 nummer 5 39e jaargang 22 werkwoorden met nulvalentie werkwoorden met nulvalentie specificeren geen open plaats ze kunnen enkel met het betekenisloze het gecombineerd worden het gaat daarbij hoofdzakelijk om werkwoor den die een natuurgebeuren aanduiden het regent het mist het ijzelt het bliksemt dit het kan niet door andere woorden of woordgroepen vervangen worden dat regent het weer regent soms kunnen deze werkwoorden met eenplaatsige valentie gebruikt worden in een lichtjes andere betekenis het werkwoord specificeert dan wel een open plaats zijn ogen bliksemden gevaarlijk de bladeren waaien van de bomen haar stem donderde door de klas een zin met eenplaatsig blaffen kan natuurlijk nog andere zinsdelen bevatten dan alleen dat ene zinsdeel dat aangeeft wie of wat er blaft een zin als de hond blafte gisteren heel luid is een goede nederlandse zin toch zullen we niet zeggen dat gisteren en heel luid tot de valentie van blaffen behoren beide worden niet zonder meer verwacht bij blaffen het ver schil met zinsdelen die tot de valentie van het werkwoord behoren is dat die laatste behalve in elliptische zinnen en speciale contexten niet zomaar weggelaten kunnen worden zonder dat er een onwelgevormde zin ontstaat dat zinsdelen die tot de valentie van het werkwoord behoren in speciale contexten wel weg gelaten kunnen worden betekent overigens dat een weglaatbaar zinsdeel niet altijd een bepaling is sommige weglaatbare zinsdelen worden wel door de valentie van het werk woord bepaald maar hoeven niet strikt noodzakelijk te worden uitgedrukt de leeuw bijt en jan eet zijn goede nederlandse zinnen al is de tweede plaats van de tweeplaatsige werk woorden bijten en eten in beide gevallen niet opgevuld toch voelen we intuitief aan dat als iemand of iets bijt hij altijd iemand of iets bijt en dat als iemand eet hij altijd iets eet wan neer de tweede plaats niet wordt uitgedrukt dan komt dat omdat het vanuit de context duidelijk is hoe die plaats opgevuld moet worden of omdat de concrete invulling ervan bin nen een bepaalde context totaal onbelangrijk is valentie van eten en gebruiksgevallen je zou kunnen zeggen dat er op zijn minst drie verschillende gebruiksgevallen van het tweeplaatsige werkwoord eten bestaan het meest prototypische gebruik is dat waarbij beide plaatsen worden opgevuld zoals bijvoorbeeld in de kinderen eten boterhammen in dat geval is er sprake van een zekere gerichtheid op wat er gegeten wordt je kan je echter ook een context voorstellen waarin de zin de kinderen eten in het park voorkomt hier is de tweede plaats niet opgevuld toch willen we niet zeggen dat eten in deze con text eenplaatsig gebruikt is ook een zin als de kinderen eten in het park interpreteren we als de kinderen eten iets in het park alleen is de context toevallig zo dat het irrelevant is of uit de context afgeleid kan worden wat de kinderen precies eten ten slotte is het soms zelfs zo dat de nadruk volledig op de handeling van het eten zelf ligt hij eet de hele dag we interpreteren die zin als hij eet de hele dag iets en willen ermee benadrukken dat hij vaak eet 39e jaargang nummer 5 juli 2010 23 een zinsdeel dat weglaatbaar is is dus niet noodzakelijkerwijze een bepaling het kan ook gaan om een valentiebepaald zinsdeel dat binnen een bepaalde context niet uitgedrukt hoeft te worden omgekeerd is het wel zo dat de niet weglaatbaarheid van een zinsdeel wijst op de aanwezigheid van een zinsdeel dat te maken heeft met de valentie van het werkwoord de niet weglaatbaarheid van een zinsdeel houdt in dat het zinsdeel ofwel een open plaats in de valentie van het werkwoord opvult ofwel dat het mee de valentie van het werkwoord bepaalt in het laatste geval gaat het om taalelementen die samen met het werkwoord een betekenisgeheel vormen waarbij dat betekenisgeheel als een complex werkwoord met een eigen valentie fungeert denk bijvoorbeeld aan op de hoogte in op de hoogte brengen met als valentie iemand op de hoogte brengen van iets op de hoogte specificeert samen met brengen wat de open plaatsen zijn dergelijke taalelementen hebben binnen het complexe betekenisgeheel meestal hun eigen betekenis verloren of worden in een figuurlijke beteke nis gebruikt op basis daarvan en op basis van het feit dat ze niet of nauwelijks door andere woorden of woordgroepen vervangen kunnen worden zie onder kunnen ze onderscheiden worden van zinsdelen die door de valentie van het werkwoord bepaald zijn voorwerp en bepaling surfend op het internet hebben we de volgende berichtgeving voor ouders gelezen zesde leerjaar dit leert uw kind dit schooljaar taalbeschouwing nadenken over zinnen en tekststructuur en daarbij de volgende ter men kennen en kunnen gebruiken voorwerp vw bepaling bep in de zin een voorwerp vw en een bepaling bep ontdekken v oorwerp aan wie of voor wie wie of wat naast het onderwerp b epaling waar wanneer hoe waarmee een bepaling kan je gemakkelijk weg laten een leerling die met deze achtergrondkennis aan de volgende opdracht begint wordt geconfronteerd met een probleem is op zolder in de oude kast staat op zolder een voorwerp dan wel een bepaling op basis van de uitgedrukte betekenis is op zolder een bepaling waar maar op basis van het weglaatbaarheidscriterium niet de oude kast staat is immers geen goede nederlandse zin het is misschien het vermelden waard dat deze oefening ook online beschikbaar is en dat een bepaling daarbij onterecht als het correcte antwoord wordt beschouwd juli 2010 nummer 5 39e jaargang 24 in de klas voor kinderen is wat communicatief gezien noodzakelijk of niet noodzakelijk is aanvankelijk belangrijker en inzichtelijker dan het onderscheid tussen wat grammaticaal gezien noodza kelijk of niet noodzakelijk is de boodschap de hond blaft is voor hen onaf omdat die te weinig informatie bevat even belangrijk vinden ze het te weten waarom de hond blaft wan neer of hoe luid valentie is voor hen dan ook een abstract begrip toch mogen we van de leerlingen verwachten dat ze het onderscheid tussen valentiebepaalde zinsdelen en niet valentiebepaalde zinsdelen stapsgewijs leren aanvoelen dat vraagt om een leerproces dat op een speelse manier begeleid kan worden van in de lagere school een voorbeeld kan dit illustreren leerlingen van de lagere school vinden de plaatsaanduiding in de klas in ze hebben gistermiddag boterhammen gegeten in de klas waarschijnlijk informatief belangrijker dan het voorwerp boterhammen dat er s middags boterhammen gegeten wor den is immers normaal dat die boterhammen in de klas in plaats van in de refter opgegeten worden is dat niet de zin ze hebben gistermiddag in de klas gegeten vinden ze bijgevolg informatiever dan ze hebben gistermiddag boterhammen gegeten aan de idee dat boterham men een voorwerp is en in de klas niet hebben ze aanvankelijk dan ook geen boodschap het is voor hen niet inzichtelijk dat in de klas makkelijker weglaatbaar zou zijn dan boterhammen wanneer een leerling dan de opdracht krijgt om in de zin ze hebben gis termiddag boterhammen gegeten in de klas die zinsdelen te doorstrepen de zin ze hebben die je kan weglaten zonder dat de zin krom wordt botst hun intuitie met gistermiddag in de de verwachting van de leerkracht klas gegeten vinden leerlingen infor ma het verschil in grammaticaal belang van het zinsdeel boterhammen ener tiever dan ze hebben zijds en het zinsdeel in de klas anderzijds kan aan de hand van een speelse gister middag boter oefening wel inzichtelijk gemaakt worden de leerkracht kan bijvoorbeeld hammen gegeten vragen wat er allemaal gegeten kan worden en doet daarbij een beroep op de taalintuitie van de leerlingen de leerlingen zullen zo zelf tot de ontdekking komen dat het altijd om voedsel gaat of om dingen die in een bepaalde context of door een bepaald iemand als voedsel beschouwd worden er zal zeker wel iemand opperen dat ook kranten eten mogelijk is daarna kan de leerkracht vragen of er in principe op eender welke plaats gegeten kan worden op basis van deze oefening zul len leerlingen ontdekken dat de beperkingen op wat er gegeten wordt veel groter zijn dan de beperkingen op de plaats waar er gegeten wordt de leerkracht van het lager secundair onder wijs kan dan later dat verschil koppelen aan het onderscheid tussen voorwerp en bepaling met een andere speelse oefening kan de leerkracht de centrale rol van het werkwoord in de zin aantonen bij het werkwoord bijten verwachten we bijvoorbeeld dat een levend wezen iemand of iets bijt om de kast bijt de hond te kunnen interpreteren heb je bijgevolg wat verbeeldingskracht nodig de kast moet als een levendig iets beschouwd worden iets soort gelijks geldt ook voor de heks drinkt de auto op hier moet de heks de auto tot iets drink baars betoverd hebben deze oefening brengt leerlingen tot het inzicht dat het werkwoord beperkingen oplegt aan het type zinsdelen waarmee het gecombineerd kan worden en dat je die beperkingen niet kan omzeilen tenzij met een grote portie fantasie 39e jaargang nummer 5 juli 2010 25 basisoperatie 2 het vervangen van woorden en woordgroepen taalkundige achtergrond in een zin als de hond bijt de kat kan je de hond niet vervangen door mooi dat we mooi bijt de kat geen goede zin vinden is om een andere reden dan bij de kast bijt de kat bij de kast bijt de kat kan je je nog wel iets voorstellen wanneer je met een portie fantasie een verhaal verzint waarin ook kasten zich als levende wezens gedragen maar je kan geen verhaal bedenken waarin een zin als mooi bijt de kat zou kunnen dat komt omdat we als moeder taalspreker intuitief aanvoelen dat de hond wel vervangen kan worden door de tijger of door de man of zelfs door de kast maar niet door mooi straks of in de tuin we hebben dus ook intuities over de vervangbaarheid van bepaalde soorten woorden en woordgroepen door andere soorten woorden en woordgroepen en de beperkingen daarop die impliciete kennis heeft te maken met wat je de verticale of paradigmatische dimensie van een zin zou kun nen noemen op de verticale as kunnen we de woorden en woordgroepen in een zin vervan gen door andere woorden en woordgroepen de hond bijt de kat de tijger aait de eekhoorn de man vergeet een boek mooi loopt in de tuin als je in de zin de hond bijt de kat bijt vervangt door aait of vergeet dan levert dat geen problemen op voor de grammaticaliteit van de zin de hond aait de kat en de hond vergeet de kat zijn goede nederlandse zinnen vervang je bijt door loopt dan krijg je echter geen goede nederlandse zin de hond loopt de kat dat komt omdat bijten net zoals aaien en vergeten een tweeplaatsige valentie heeft en lopen een eenplaatsige vervang je de kat door de eekhoorn of een boek dan is er ook geen probleem voor de grammaticaliteit van de zin de hond bijt de eekhoorn en de hond bijt een boek zijn beide goede nederlandse zinnen al klinkt de laatste zin misschien wel een beetje gek op het eer ste gezicht lijkt de kat ook vervangen te kunnen worden door in de tuin de hond bijt in de tuin vinden we immers een goede nederlandse zin toch voelen we in tuitief aan dat de kat en in de tuin niet in hetzelfde paradigma thuishoren de kat vult de tweede open plaats van bijten op terwijl in de tuin dat niet doet de tweede open plaats van bijten moet namelijk opgevuld worden door een zelfstandignaamwoordgroep die naar een persoon of zaak ver wijst iemand bijt iets iemand in de tuin verwijst daarentegen naar een plaats dat we de hond bijt in de tuin een goede zin vinden komt dan niet doordat de kat vervangbaar zou zijn door in de tuin maar doordat de tweede open plaats bij bijten niet noodzakelijkerwijze juli 2010 nummer 5 39e jaargang 26 hoeft te worden uitgedrukt zoals bij eten zie boven en doordat de zin nog uit andere niet valentiebepaalde zinsdelen kan bestaan die elk weer in een paradigma thuishoren zo kun nen de zinnen de hond bijt en de hond bijt de kat beide verder uitgebreid worden met in de tuin dat in een paradigma van plaats thuishoort en vervangbaar is door andere plaatsaan duidingen als achter de schuur of waar zijn baasje het niet kan zien de hond bijt de kat in de tuin achter de schuur waar zijn baasje het niet kan zien ook andere zinsdelen die tot andere paradigmata behoren kunnen uiteraard aan de zinnen worden toegevoegd bijvoorbeeld heel hard paradigma van wijze of vandaag paradigma van tijd de hond bijt de kat heel hard vandaag zachtjes na de middag zoals een tijger dat doet wanneer hij zijn eten ziet de vervangbaarheid van zinsdelen leert ons iets over de functie die die zinsdelen vervullen in de zin dat blijkt des te meer wanneer we de zinsdelen proberen te vervangen door persoon lijke aanwijzende vragende en onbepaalde voornaamwoorden en bijwoorden zinsdelen die een open plaats in de valentie van het werkwoord opvullen komen in de regel overeen met een volledig paradigma van vervangingsmogelijkheden in de zin de man heeft een boek gelezen bijvoorbeeld vullen de man en een boek de twee open plaatsen in de valentie van lezen op iemand leest iets de man vult de plaats van iemand op en komt overeen met een volledig persoonsparadigma een boek vult de plaats van iets op en komt overeen met een volledig zaakparadigma paradigma paradigma persoon zaak de man leest een boek persoonlijk aanwijzend hij die het dat vragend wie wat onbepaald n iemand n iets ook in jan begon aan zijn huiswerk komen de valentiebepaalde zinsdelen jan en aan zijn huiswerk met een volledig paradigma van vervangingsmogelijkheden overeen het werk woord beginnen heeft onder meer een valentie van de vorm iemand begint aan iets en vereist dus het voorzetsel aan bij de invulling van de tweede open plaats jan vult de plaats op van iemand en komt overeen met een volledig persoonsparadigma aan zijn huiswerk vult de plaats op van aan iets en komt overeen met een volledig zaakparadigma met voorzetsel 39e jaargang nummer 5 juli 2010 27 paradigma zaakparadigma met voorzetsel persoon jan begon aan zijn huiswerk persoonlijk aanwijzend hij die eraan hieraan daaraan vragend wie waaraan onbepaald n iemand n ergens aan overal aan ook niet valentiebepaalde zinsdelen komen veelal overeen met een volledig paradigma van vervangingsmogelijkheden zo komen gisteren en in de tuin in de man heeft gisteren in de tuin een boom geplant overeen met een volledig paradigma gisteren met een tijdspara digma en in de tuin met een plaatsparadigma paradigma paradigma paradigma paradigma persoon tijd plaats zaak de man heeft gisteren in de tuin een boom geplant persoonlijk aanwijzend hij die dan toen er daar het dat vragend wie wanneer waar wat onbepaald n iemand n ooit n ergens n iets andere paradigmata andere paradigmata zijn het persoonsparadigma met voorzetsel op in hem haar die op in wie het paradigma wijze zo hoe het paradigma graad mate zozeer hoezeer het paradigma duur zolang hoelang en het paradigma frequentie zo vaak hoe vaak daarnaast zijn er ook paradigmata voor zinsdeelstukken bepalingen die nadere informatie geven over de identiteit van de kern van een zelfstandignaam woordgroep behoren tot het paradigma identificatie die welke bepalingen die nadere informatie geven over de hoeveelheid van die kern tot het paradigma kwantifica tie zoveel hoeveel en bepalingen die nadere informatie geven over de kwaliteit van die kern tot het paradigma kwalificatie zo n dat soort wat voor bepalingen die nadere informatie geven over de intensiteit van de eigenschap uitgedrukt door een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord behoren tot het paradigma graad zo hoe taalelementen die samen met het werkwoord een vaste verbinding vormen zijn daarente gen onderhevig aan sterke beperkingen op het vlak van de vervangbaarheid ze zijn soms nog wel beperkt vervangbaar door andere woorden of woordgroepen maar niet door voor naamwoorden of bijwoorden in de man sloeg het glas in stukken bijvoorbeeld kan in stuk ken nog wel vervangen worden door kapot maar niet door daarin waarin of ergens in dat komt omdat in stukken een betekenisgeheel vormt met het werkwoord en dus onderdeel is van de handeling zelf juli 2010 nummer 5 39e jaargang 28 paradigma paradigma paradigma persoon zaak met voorzetsel de man sloeg het glas in stukken persoonlijk aanwijzend hij die het dat erin daarin vragend wie wat waarin onbepaald n iemand n iets n ergens in bij op de hoogte in op de hoogte brengen zijn de beperkingen nog sterker op de hoogte kan ook niet door andere woorden of woordgroepen vervangen worden boven hebben we al vermeld dat op de hoogte met brengen een complex betekenisgeheel vormt waarbinnen op de hoogte zijn eigen betekenis verloren heeft het gaat hier immers niet om het letterlijk brengen van iets waarbij op de hoogte dan een soort plaatsaanduiding vormt maar om een figuurlijke handeling op de hoogte brengen op de hoogte maakt dus deel uit van de beschrijving van de handeling zelf en is niet vervangbaar door daar waar plaatsparadigma noch door daarop waarop zaakparadigma met voorzetsel paradigma paradigma paradisma paradigma persoon zaak plaats met voorzetsel de man bracht het meisje op de hoogte op de hoogte persoonlijk aanwijzend hij die haar die er daar daarop vragend wie wie waar waarop onbepaald n iemand n iemand n ergens n ergens op ook zinsdelen die helemaal geen band hebben met de uitgedrukte handeling komen niet overeen met een paradigma van vervangingsmogelijkheden modale bepalingen waarschijn lijk spijtig genoeg misschien zijn een typisch voorbeeld daarvan paradigma paradigma persoon tijd jan komt misschien persoonlijk aanwijzend hij die dan toen vragend wie wanneer onbepaald n iemand n ooit dat modale bepalingen niet corresponderen met de tijdsuitdrukkingen dan of toen komt omdat ze niet de omstandigheden van de beschreven handeling uitdrukken maar eerder de omstandigheden van het spreekgebeuren namelijk de houding of de commentaar van de spreker 39e jaargang nummer 5 juli 2010 29 in de klas in de klas betekent een paradigmatische visie op zinnen dat de leerlingen ontdekken dat taal keuzes inhoudt uit een waaier van keuzemogelijkheden de woorden en woordgroepen in een zin vervangen door andere woorden en woordgroepen is een speelse oefening waarbij de leerlingen tot het inzicht komen dat ze in hun gewone taalgebruik heel wat mogelijkhe den benutten en onbewust ook rekening houden met een aantal beperkingen een eenvou dig voorbeeld maakt dit duidelijker de leerkracht kan de leerlingen vragen om in een zin als het meisje kocht een lelijk rokje na te gaan welke woorden of woordgroepen vervangbaar zijn door bijvoorbeeld de man een boek mooi na mogelijk enige bijsturing van de leerkracht levert dit het volgende resultaat op het meisje kocht een lelijk rokje de man de man de man een boek een boek een boek mooi mooi mooi dat we een vraagteken plaatsen bij de man in de derde kolom en bij een boek in de eerste kolom komt omdat de zinnen niet helemaal ongrammaticaal zijn het is weliswaar vreemd om de twee open plaatsen van kopen op een dergelijke manier in te vullen maar met de nodige fantasie zouden we zinnen als het meisje koopt de man en zelfs een boek koopt een lelijk rokje nog wel kunnen interpreteren anders is het wanneer mooi de eerste of de tweede plaats van koopt opvult want dan ontstaat er werkelijk een ongrammaticale zin mooi koopt een lelijk rokje het meisje koopt mooi uiteraard is het wel zo dat mooi het woordje lelijk kan vervangen in een lelijk rokje net als lelijk geeft ook mooi immers een antwoord op de vraag wat voor rokje nagaan of bepaalde zinsdelen of zinsdeelstukken bevraagd kunnen worden en zo ja met welke vraagwoorden is ook een belangrijke oefening in het kader van de paradigmatische aanpak wanneer bepaalde zinsdelen niet bevraagd kunnen worden betekent dat dat ze samen met het werkwoord een betekenisgeheel vormen tenzij het om woorden of woord groepen als waarschijnlijk of spijtig genoeg gaat dat is niet alleen van belang voor de inter pretatie van de zin maar ook voor het verdere inzicht in de syntactische structuur van de zin zo kan de leerkracht met een vraagsteloefening bijvoorbeeld verduidelijken dat de delen van een werkwoordelijke uitdrukking een betekenisgeheel vormen met het werkwoord zonder dat een term als niet werkwoordelijk deel van het werkwoordelijk gezegde geintroduceerd hoeft te worden denken we aan een zin als jan houdt rekening met een vertraging dan kan juli 2010 nummer 5 39e jaargang 30 je immers wel vragen waarmee houdt jan rekening maar niet wat houdt jan met een ver traging houdt en rekening horen bij elkaar iets vergelijkbaars geldt voor het naamwoorde lijk gezegde zoals in an is bang voor de man waarin is en bang ook een betekenisgeheel vormen voor wie is an bang vinden we hier een zinvolle vraag die voor de man als ant woord heeft wat is an voor de man is daarentegen een eerder vreemde vraag is en bang horen dus bij elkaar en als betekenisgeheel hebben ze een eigen valentie van de vorm iemand is bang voor iets iemand verbondenheid van is en bang in an is bang voor de hond het is goed mogelijk dat de leerlingen binnen een klassituatie aan hun eigen taalintui ties beginnen te twijfelen en in het geval van an is bang voor de hond vinden dat wat is an voor de hond wel een aanvaardbare vraag is helemaal ongelijk hebben ze niet de vraag is immers aanvaardbaar binnen een bepaalde context namelijk wanneer de toe hoorder de spreker niet goed verstaan heeft wat zeg je wat is an voor de man als echovraag is er echter veel mogelijk en echovragen zouden onze intuitie dat wat is an voor de hond in de meeste omstandigheden een vreemde vraag is dan ook niet mogen verstoren als dat argument de leerlingen niet kan overtuigen kan de leerkracht een beroep doen op nog andere vervangingsmogelijkheden we vinden an is dat voor de man en an is iets voor de man namelijk ook geen gewone nederlandse zinnen en dat komt precies omdat bang een betekenisgeheel vormt met het werkwoord zonder dat de term naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde hoeft te vallen kan de leer kracht via een paradigmatische kijk op taal zo de verbondenheid aantonen van het naam woordelijk deel van het gezegde en het hoofdwerkwoord van het naamwoordelijk gezegde ook de voor de leerkracht misschien vanzelfsprekende verbondenheid van persoonsvorm en voltooid deelwoord blijkt uit de vraagstellingoefening de zin jan heeft de haag gesnoeid kan leiden tot de vragen wie heeft de haag gesnoeid en wat heeft jan gesnoeid maar niet tot wat heeft jan de haag de vraagsteloefening helpt kinderen dus spelenderwijs tot het inzicht te komen dat bepaalde elementen in een zin bij het vervoegde werkwoord horen daarnaast is de vraagsteloefening ook gewoon interessant om de verschillende betekenisa specten van een zin te herkennen neem een zin als jan speelde gisteren met zijn vriendjes in de tuin daarover kan je de volgende vragen stellen wie speelde gisteren met zijn vriendjes in de tuin wanneer speelde jan gisteren met zijn vriendjes in de tuin met wie speelde jan gisteren in de tuin waar speelde jan gisteren met zijn vriendjes met die eenvoudige vra gen leren kinderen al in de basisschool nadenken over welke zinsdelen aangeven wie iets doet of wordt waar wanneer waarmee hoe later worden daar dan grammaticale begrippen mee verbonden 39e jaargang nummer 5 juli 2010 31 basisoperatie 3 het verplaatsen van woorden en woordgroepen taalkundige achtergrond woorden en woordgroepen kunnen op verschillende plaatsen staan in een zin maar niet op om het even welke plaats het meisje koopt een rokje een rokje koopt het meisje en koopt het meisje een rokje vinden we goede nederlandse zinnen maar het meisje een rokje koopt niet wanneer je de verplaatsbaarheid van woorden en woordgroepen in een zin onderzoekt bekijk je de zin langs een horizontale of syntagmatische as de hond bijt de kat de kat bijt de hond bijt de hond de kat de hond de kat bijt de verplaatsingmogelijkheden van woorden en woordgroepen in een zin worden bepaald door enkele complexe woordvolgordeprincipes van het nederlands waarvan we er hier drie summier behandelen plaats van de persoonsvorm het eerste principe betreft de plaats van de persoonsvorm die mee bepaalt om welke type zin het gaat in bijzinnen staat de persoonsvorm achteraan in de werkwoordelijke eindgroep ik weet niet of hij haar gisteren gezien heeft in de meeste hoofdzinnen staat de persoons vorm vooraan als eerste of als tweede zinsdeel type zin persoonsvorm is eerste zinsdeel ja neevraag kom je naar het feestje bevelende zin kom hier persoonsvorm is tweede zinsdeel mededelende zin hij komt naar het feestje mededelende zin met inversie morgen komt hij naar het feestje vraagwoordvraag wie komt morgen wanneer komt hij in een ja neevraag is de persoonsvorm eerste zinsdeel en het onderwerp tweede zinsdeel behalve in vraagzinnen waarin het onderwerp een onbepaald woord is zoals iemand heeft gisteren iemand die film gezien ook in bevelende zinnen is de persoonsvorm eerste zinsdeel in mededelende zinnen is de persoonsvorm tweede zinsdeel onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar ofwel komt het onderwerp voor de persoonsvorm ofwel komt het er juli 2010 nummer 5 39e jaargang 32 onmiddellijk na in het laatste geval spreken we ook wel van inversie in vraagwoord vragen ten slotte is een vraagwoord eerste zinsdeel en de persoonsvorm tweede zinsdeel het vraag woord is ofwel onderwerp van de zin wie komt morgen ofwel niet wanneer komt hij in het laatste geval komt het onderwerp onmiddellijk na de persoonsvorm te staan inherentieprincipe een tweede belangrijke principe dat in de taalkundige theorie het inherentieprincipe wordt genoemd bepaalt dat taalelementen die het nauwst verbonden zijn met het hoofd werk woord er het kortst bij staan de werking van het principe is het duidelijkst in zinnen met een werkwoordelijke eindgroep zo vinden we ze heeft jan op de hoogte gebracht bijvoor beeld wel een goede zin en ze heeft op de hoogte jan gebracht niet op de hoogte en bren gen vormen een vaste verbinding en op de hoogte komt daarom vlak voor de werkwoorde lijke eindgroep gebracht te staan ook de onderlinge volgorde van gisteren en een ijsje in ik heb gisteren een ijsje gekregen wordt bepaald door het inherentieprincipe wat iemand krijgt is sterker verbonden met het krijgen dan het moment waarop iemand iets krijgt en komt dus dichter bij gekregen te staan in zinnen zonder werkwoordelijke eindgroep is de onderlinge volgorde van de zinsdelen dezelfde als in de corresponderende zinnen met werkwoordelijke eindgroep dat wil zeggen alsof er wel een werkwoordelijke eindgroep is ze brengt jan op de hoogte ik kreeg gisteren een ijsje links rechtsprincipe het derde en laatste principe dat we hier behandelen is een communicatief principe dat samenhangt met het feit dat een zin normalerwijze deel uitmaakt van een tekst of een gesprek het wordt ook wel het links rechtsprincipe genoemd en stelt dat de meest infor matieve zinsdelen het meest achteraan in de zin staan vooraan in de zin staan immers woor den en woordgroepen die aansluiten bij de vorige zinnen en dus al bekend zijn achteraan komt dan de nieuwe informatie dit principe wordt geillustreerd als volgt ik ben op zoek naar het nieuwste boek van maarten t hart dat boek vind ik nergens in de tweede zin verwijst dat boek naar informatie uit de voorafgaande zin het is dus infor matief minder belangrijk dan wat volgt en komt daarom helemaal vooraan in de zin om de informatieve waarde van een zinsdeel te benadrukken kunnen we ook afwijken van het links rechtsprincipe zo kunnen we dat zinsdeel bijvoorbeeld met een contrastaccent voor aan in de zin plaatsen ik ben op zoek naar het nieuwste boek van maarten t hart nergens vind ik dat boek wat het bestuderen van de woordvolgordeprincipes in het nederlands zo moeilijk maakt is dat de principes elkaar onderling kunnen verstoren of verstoord kunnen worden door andere factoren het links rechtsprincipe kan bijvoorbeeld afbreuk doen aan het inherentieprincipe zoals in jan heeft die boete gisteren betaald normalerwijze verwachten we dat het voor werp van betaling dichter bij het werkwoord staat dan het moment van betaling maar wan neer die boete bekende en gisteren nog onbekende informatie is kan het eerste volgens het links rechtsprincipe toch voor het tweede komen het inherentieprincipe kan daarnaast ook 39e jaargang nummer 5 juli 2010 33 verstoord worden door het gebruik van voornaamwoorden dat blijkt uit de zinnen ik heb gisteren die bal gekregen en ik heb die gisteren gekregen in de tweede zin staat gisteren dichter bij gekregen dan die ook al is wat gekregen wordt nauwer verbonden met het krij gen dan het moment waarop in de klas de woordvolgordeprincipes van het nederlands zijn erg ingewikkeld het kan dan ook niet de bedoeling zijn dat leerlingen de woordvolgordebeginselen van het nederlands instuderen de leerkracht kan anderzijds wel een beroep doen op de intuitieve taalkennis van de leerlin gen om de plaatsingsmogelijkheden van bepaalde zinsdelen te belichten in een eerste aan zet kan de verplaatsbaarheid van zinsdelen benaderd worden vanuit de betekenisbijdrage ervan een voorbeeld maakt dit duidelijker een zin als ik heb gisteren de man met de verre kijker gezien kan twee betekenissen hebben je hebt met je verrekijker iemand gezien of je hebt iemand die een verrekijker bij zich had gezien die twee verschillende betekenissen kan je aantonen door gebruik te maken van wat bekend staat als de eenzinsdeelproef wat maximaal samen voor de persoonsvorm geplaatst kan worden vormt een zinsdeel je gebruikt de eenzinsdeelproef dan in de eerste plaats om aan te duiden welke woorden samen een betekenisgeheel vormen de man met de verrekijker heb ik gisteren gezien met de verrekijker heb ik gisteren de man gezien dat de verplaatsbaarheid van zinsdelen een duidelijke betekenisbijdrage heeft blijkt ook uit het verband tussen de plaatsing van de persoonsvorm en het resulterende type zin zoals we in boven vermeld hebben het gaat hier om intuitieve taalkennis leerlingen construeren in hun gewone taalgebruik immers mededelende vragende en bevelende zinnen de leerkracht kan dan ook gebruikmaken van die intuitieve kennis om de leerlingen tot meer inzicht in het verband tussen de plaatsing van de persoonsvorm en het type zin te brengen een mogelijke oefening is bijvoorbeeld in een dialoog alle leestekens weg te laten en die door de leerlingen te laten invullen an ben je gisteren naar de zwemles geweest jan ja het was leuk waarom was jij er niet an ik moest mijn huiswerk nog maken jan maak dat toch na de zwemles een dergelijke oefening levert waarschijnlijk nauwelijks of geen problemen op de leerlingen voelen immers intuitief aan wat de communicatieve bijdrage van beide gesprekspartners is de leerkracht kan de leerlingen er dan toe aanzetten om uit te zoeken waarop ze zich base ren in hun interpretatie van de uitingen sleutelbegrippen daarbij zijn de plaatsing van de persoonsvorm en het onderwerp en de aanwezigheid van vraagwoorden juli 2010 nummer 5 39e jaargang 34 een andere mogelijke oefening betreft de plaatsing van zelfstandignaamwoordgroepen en voorzetselgroepen zelfstandignaamwoordgroepen kunnen doorgaans niet na de werk woordelijke eindgroep geplaatst worden vele voorzetselgroepen daarentegen wel gisteren heeft mijn moeder in de winkel gekocht een trui gisteren heeft mijn moeder een trui gekocht in de winkel ze heeft van haar moeder gekregen een nieuw horloge ze heeft een nieuw horloge gekregen van haar moeder door na te gaan welke zinsdelen volgens hen wel of niet na gekocht of gekregen kunnen komen ontdekken de leerlingen een bepaalde regelmaat achteropplaatsing kan in het nederlands maar bijvoorbeeld niet in het engels alleen met woordjes als in of van voorzet sels de leerkracht van het secundair onderwijs kan die analyse nog verder verfijnen door de aandacht te vestigen op voorzetselgroepen die niet na de werkwoordelijke eindgroep kun nen staan plaatsaanduidingen die een open plaats in de valentie van het werkwoord opvul len en dus plaatsvoorwerpen zie onder zijn kunnen bijvoorbeeld niet na de werkwoorde lijke eindgroep geplaatst worden plaatsaanduidingen die geen open plaats in de valentie van het werkwoord opvullen kunnen daarentegen wel na de werkwoordelijke eindgroep geplaatst worden ik heb het boek daarnet op de tafel gelegd ik heb het boek daarnet gelegd op de tafel ze heeft jarenlang in een krot gewoond ze heeft jarenlang gewoond in een krot ze heeft gisteren in het zwembad een ketting gevonden ze heeft gisteren een ketting gevonden in het zwembad zo hebben de leerlingen naast de valentie van het werkwoord nog een ander instrument in handen om na te gaan of een bepaalde plaatsaanduiding die ingeleid wordt door een voor zetsel voorwerp dan wel bepaling is zie onder valentiebepalende voorzetselgroepen ook voorzetselgroepen die mee de valentie van het werkwoord bepalen zoals op de hoogte in op de hoogte brengen kunnen niet na de werkwoordelijke eindgroep geplaatst worden ik heb hem gisteren van het nieuws gebracht op de hoogte valentiebepalende taalelementen hebben zoals we vermeld hebben ook de volgende eigenschappen ze zijn niet weglaatbaar ik heb hem van het nieuws gebracht en kunnen niet vervangen worden door voornaamwoorden of bijwoorden ik heb hem daar daarop van het nieuws gebracht 39e jaargang nummer 5 juli 2010 35 van basisoperaties naar taalbeschouwelijke grammaticale begrippen in deze sectie willen we laten zien hoe de drie basisoperaties aan de basis liggen van de gangbare grammaticale begrippen en hoe we via die basisoperaties die grammaticale begrip pen bij leerlingen kunnen aanbrengen de doelstelling van onze bena dering is dat leerlingen meer inzicht verwerven in het functioneren van voor het onderwijs hun taal zodat ze zelfstandig taalbeschouwelijke observaties kunnen is de redeneer maken en over een methodische aanpak beschikken om taalconstruc methode het ties op een bevredigende en reproduceerbare manier te analyseren belangrijkst en niet of het resultaat van onze benadering houdt niet in dat leerlingen op het einde van het de redenering secundair onderwijs een taalbeschouwelijk begrippenapparaat moeten precies overeenkomt beheersen dat heel de nederlandse grammatica omvat de aanpak met met wat er in een basisoperaties maakt het mogelijk om specifieke constructies te behan grammatica staat delen zonder dat die in het hele grammaticale systeem geplaatst moe ten worden meer constructies erbij betrekken zal dikwijls wel leiden tot een meer verfijnde analyse maar voor het onderwijs is de redeneermethode het belangrijkst en niet of het resultaat van de redenering precies overeenkomt met wat er in een gramma tica staat voorzetsel of bijwoord een tijdje geleden stelde een bezorgde moeder de vraag of te in te gek echt wel een voor zetsel is zoals dochterlief op school geleerd had dat is niet zo in te gek is te een bij woord en geen voorzetsel toch is het niet zo verwonderlijk dat de leerkracht zich vergist had in te brussel is te immers wel een voorzetsel het gebruik van te als bijwoord of als voorzetsel kan echter op een eenvoudige manier uitgelegd worden op basis van de combinatie en vervangingsmogelijkheden van te in te gek enerzijds en in te brussel anderzijds als te als bijwoord gebruikt wordt wordt het gevolgd door een bijvoeglijk naamwoord te gek te dun te slecht en kan het enkel ver vangen worden door andere graadaanduidende of versterkende bijwoorden zeer gek tamelijk gek wordt te als voorzetsel gebruikt dan wordt het gevolgd door een plaats naam te brussel te leuven en kan het enkel vervangen worden door andere voorzetsels of voorzetseluitdrukkingen in brussel in de buurt van brussel dat te in die leraar is te gek dus als bijwoord en niet als voorzetsel gebruikt wordt blijkt uit de mogelijke ver vanging van gek door lief maar niet door een plaatsnaam als brussel en de mogelijke vervanging van te door zeer maar niet door een voorzetsel als in juli 2010 nummer 5 39e jaargang 36 taalkundige achtergrond het begrippenapparaat dat we in onze methode gebruiken is niet tegenstrijdig met dat van de traditionele grammatica begrippen als onderwerp lijdend voorwerp meewerkend voor werp voorzetselvoorwerp bijwoordelijke bepaling van plaats zelfstandig werkwoord hulp werkwoord gebruiken we ook wel wijken we op twee vlakken af van de klassieke benade ring van die begrippen doordat we het redeneren op basis van de drie basisoperaties consequent willen toepassen ten eerste als we onze redeneermethode systematisch toepassen moeten we enkele nieuwe grammaticale categorieen onderscheiden bijvoorbeeld bij sommige werkwoorden zijn plaatsaanduidingen richtingsaanduidingen of tijdsaanduidingen even noodzakelijk als het lijdend voorwerp bij andere werkwoorden ze zijn dan ook bepaald door de valentie van het werkwoord en worden consequent als plaats richtings en tijdsvoorwerpen onderschei den ten tweede grammaticale categorieen zijn meestal niet strikt van elkaar onderscheiden maar vertonen geleidelijke overgangen zo is er bijvoorbeeld een geleidelijke overgang tus sen een zelfstandignaamwoordgroep als lijdend voorwerp en als deel van een werkwoorde lijke uitdrukking tussen het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp tussen plaats bepalingen en plaatsvoorwerpen tussen zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden of anders gezegd onze methode brengt mee dat de ene woordgroep meer lijdend voorwerp is dan de andere en dat we in een aantal gevallen moeten constateren dat de woordgroep zowel als een lijdend voorwerp als als deel van een werkwoordelijke uitdrukking beschouwd kan worden daar is helemaal niets mis mee een dergelijke conclusie spoort helemaal met de idee dat een taal geen statisch systeem is maar het begrip een systeem in verandering door het taalgebruik valentie van het werkwoord is een in onze methode wordt het begrippenapparaat opgebouwd op basis van basisbegrip voor de de beperkingen op de combineerbaarheid vervangbaarheid en ver taalbeschouwing plaatsbaarheid van woorden en woordgroepen in een taalconstructie het over zins boven geintroduceerde begrip valentie van het werkwoord dat een constructies basisbegrip is voor de taalbeschouwing over zinsconstructies is gebaseerd op de combinatiemogelijkheden van het werkwoord en de vervangings mogelijkheden van de met het werkwoord gecombineerde zinsdelen zinsdelen die valentiebepaald zijn worden traditioneel onderwerp en voorwerp genoemd ze moeten voldoen aan specifieke vereisten op het vlak van vorm bijvoorbeeld zelfstandig naamwoordgroep voorzetselgroep en betekenis bijvoorbeeld het zinsdeel dient te verwij zen naar een referent met het kenmerk levend de andere niet valentiebepaalde zinsdelen worden traditioneel bijwoordelijke bepalingen genoemd de plaatsingsmogelijkheden van een zinsdeel geven een duidelijke indicatie van de mate waarin het zinsdeel op het werkwoord betrokken is zie boven het inherentieprincipe voor 39e jaargang nummer 5 juli 2010 37 werpen zijn nauwer met het werkwoord verbonden dan bijwoordelijke bepalingen en staan er dan ook korter bij van de voorwerpen is het lijdend voorwerp in de regel inherenter dan het meewerkend voorwerp of het voorzetselvoorwerp maar bij werkwoorden die een plaats voorwerp vergen is dat laatste inherenter dan het lijdend voorwerp ik heb de krant op de tafel gelegd is een meer gewone volgorde dan ik heb op de tafel de krant gelegd participanten en omstandigheden als we een zin zien als de uitbeelding van een theaterscene dan geeft het werkwoord het gebeuren weer en zijn het onderwerp en de voorwerpen de participanten in dat gebeu ren de participanten kunnen al of niet actief zijn maar ze zijn alleszins bij het gebeuren betrokken iemand de genodigden geven iets een bos bloemen aan iemand de gast vrouw andere elementen zoals de plaats tijd en wijze van het gebeuren geven omstan digheden weer en zijn voor het gebeuren niet essentieel er zijn echter ook handelingen waarvoor een plaatsaanduiding wel essentieel deel uitmaakt van het gebeuren bijvoor beeld iemand de gastvrouw zet iets de bloemen ergens in een vaas in de klas we werken hier twee voorbeelden uit om te laten zien hoe deze methode gebruikt kan wor den om leerlingen grammaticale categorieen en begrippen aan te leren namelijk het verschil tussen een lijdend voorwerp en een onderdeel van een werkwoordelijke uitdrukking en het verschil tussen een plaatsvoorwerp en een plaatsbepaling voorbeeld 1 rond het lijdend voorwerp als we de grammaticale categorie van lijdend voorwerp bij leerlingen willen overbrengen en verwachten dat zij daar enig inzicht in hebben moeten we beseffen dat het lijdend voor werp geen duidelijk afgebakende grammaticale categorie is de onderstreepte woorden en woordgroepen in de volgende voorbeelden kunnen hier als voorbeeld dienen 1 ik kreeg van mijn zoon een cd van bart peeters 2 ik kreeg een cd van bart peeters 3 ik kreeg over die film goede informatie 4 ik kreeg stilaan genoeg van zijn leugens 5 ik kreeg het benauwd 6 ik kreeg van iedereen on gelijk juli 2010 nummer 5 39e jaargang 38 we gebruiken hier de vervangingsmogelijkheden zoals boven uitgelegd om de al aanwezige taalintuities van de leerlingen verder te verfijnen woorden en woordgroepen die een open plaats in de valentie van het werkwoord opvullen zijn in de regel vervangbaar door onbe paalde en vragende voornaamwoorden en bijwoorden met behoud van de betekenis van het werkwoord in het geval van krijgen iemand krijgt iets van iemand wie krijgt wat van wie in het vervolg gebruiken we daarvoor de term valentieschema een werkwoord kan wel verschillende valentieschema s hebben in de onderstaande tabel duiden we de proble men die de voorbeeldzinnen geven aan met een ze illustreren enkele moeilijkheden die de valentie van krijgen kan geven iemand krijgen iets wat van iemand van wie wie 1 ik kreeg een cd van bart peeters van mijn zoon 2 ik kreeg een cd van bart peeters van bart peeters 3 ik kreeg goede informatie over die film over die film 4 ik kreeg genoeg van zijn leugens 5 ik kreeg het benauwd 6 ik kreeg on gelijk van iedereen alleen voorbeeldzin 1 toont een onproblematische invulling van het valentieschema van krijgen voorbeeldzin 2 kan op twee manieren geinterpreteerd worden maar die ambigui teit kan gemakkelijk worden opgelost door te vragen waarop de voorzetselgroep van bart peeters een antwoord is van wie heb ik een cd gekregen versus welke cd heb ik gekregen als de eerste vraag van toepassing is past de zin in het vermelde valentieschema van krijgen als de tweede vraag van toepassing is is van bart peeters een onderdeel van de zelfstandig naamwoordgroep die lijdend voorwerp is bij het werkwoord krijgen in dat geval kan overi gens nog worden toegevoegd van wie de persoon vermeld in het onderwerp iets gekregen heeft zoals in voorbeeldzin 1 voorbeeldzin 3 illustreert een mogelijk probleem van een andere aard dat echter ook gemakkelijk op te lossen is heeft krijgen ook een valentieschema als iemand krijgt iets over iets zoals door de tweede mogelijkheid in de tabel gesuggereerd wordt in het gangbare taalgebruik is dat duidelijk niet het geval bovendien kan opgemerkt worden dat het voorzet sel over aansluit bij informatie en niet bij krijgen de meest voor de hand liggende oplossing is dus dat goede informatie over die film in zijn geheel lijdend voorwerp is bij kreeg in voorbeeldzin 4 kan genoeg moeilijk gezien worden als de invulling van iets of wat wat heb je gekregen van zijn leugens genoeg is ook geen zelfstandig naamwoord maar een onbepaald telwoord bovendien is genoeg hier door geen ander woord te vervangen de leer kracht kan er ook op wijzen dat in deze zin de valentie van krijgen enigszins anders is dan in de eerste voorbeeldzin in voorbeeldzin 1 verwijst de voorzetselgroep ingeleid door van naar een levend wezen in 4 kan de referent levend of niet levend zijn en wordt niet de schenker aan geduid zoals in 1 maar de oorzaak ik kreeg stilaan genoeg van zijn leugens van piet het lijkt dan ook aangewezen om genoeg krijgen van iets iemand op te vatten als een werkwoor delijke uitdrukking waarin genoeg een aanvulling bij het werkwoord is 39e jaargang nummer 5 juli 2010 39 bij voorbeeldzin 5 hebben we in de tabel twee vraagtekens geplaatst het zou gezien kun nen worden als een invulling van iets dus een lijdend voorwerp maar op basis van het voorafgaande mag het duidelijk zijn dat die oplossing niet inzichtelijk is het kan hier immers door geen enkel ander woord vervangen worden ook niet door iets of dat in de traditionele grammatica wordt dit het loos lijdend voorwerp genoemd maar dat is een begrip dat we beter niet gebruiken omdat het alleen maar verwarring teweegbrengt over wat een lijdend voorwerp is een woordgroep is alleen dan een lijdend voorwerp als ze de invulling is van een open plaats bij werkwoorden en werkwoordelijke uitdrukkingen die een lijdend voorwerp vereisen het bijvoeglijk naamwoord benauwd in 5 kan door andere woorden vervangen worden maar de mogelijkheden zijn zeer beperkt ik krijg het druk koud warm maar niet aangenaam ongezellig verstandig ook is benauwd hier geen invulling van het paradigma met de onbepaalde en vragende bijwoorden zo en hoe het meest voor de hand liggende besluit is dat het benauwd krijgen een werkwoordelijke uitdrukking is waarin het en benauwd geen aparte zinsdelen zijn maar aanvullingen bij het werkwoord niet krijgen heeft hier een valentie maar de verbinding het benauwd krijgen in voorbeeldzin 6 ten slotte lijken ons beide mogelijkheden aanvaardbaar on gelijk kun nen we zien als een lijdend voorwerp en als een aanvulling bij het werkwoord het zelfstan dig naamwoord on gelijk past in het paradigma iets wat zij het in figuurlijke zin ander zijds moeten we vaststellen dat veel taalgebruikers gelijk krijgen als een dergelijke vaste verbinding beschouwen dat ze gelijkkrijgen schrijven in een woord zoals andere scheidbaar samengestelde werkwoorden als ademhalen en pianospelen ook in gezaghebbende neder landse kranten komt die schrijfwijze voor men kan dit checken via google ongelijk krijgen in een woord geschreven komt echter niet voor creatief taalgebruik onze methode kan ook toegepast worden op creatief taalgebruik we willen zeker niet beweren dat met het toepassen van de methode alles over creatief taalgebruik bijvoor beeld poezie gezegd is maar ze kan aan leerlingen wel inzicht bijbrengen hoe dat crea tieve in elkaar zit als voorbeeld nemen we het reclametekstje vtech speel je slim hoe kan een leerkracht dit voorbeeld met leerlingen bespreken we gaan ervan uit dat die leerlingen al de verschillende zinstypes kennen anders moeten die eerst aange bracht worden mededelende zinnen zij komt morgen langs vragende zinnen begin nend met een vragend woord wanneer komt zij langs ja neevragen komt zij morgen langs en bevelende zinnen kom morgen langs daarbij moet de leerkracht opmer ken dat bevelende zinnen dikwijls geen bevel uitdrukken maar bijvoorbeeld een aan sporing of een uitnodiging de leerling kan dan vrij gemakkelijk inzien dat de voorbeeld zin de vorm heeft van een bevelende zin voor de zinsvorm speelt vtech geen rol want het woord is van de rest afgescheiden door een punt of eventueel een dubbele punt het gaat om een zin die begint met de persoonsvorm het vervoegde werkwoord dus een ja neevraag of een bevelende zin een ja neevraag is hier uitgesloten niet alleen omdat de juli 2010 nummer 5 39e jaargang 40 zin niet met een vraagteken eindigt maar ook omdat dat niet zou overeenkomen met de betekenis door vtech te spelen word je slim de volgende stap is dan de bevelende zin om te zetten in zijn mededelende pendant de enige mogelijkheid is in dit geval je speelt je slim met vtech het werkwoord spelen wordt hier duidelijk niet gebruikt met zijn gangbare combinatiemogelijkheden valentie iemand speelt iets voetbal tennis gitaar iemand speelt met iemand of iets met een vriend met autootjes iemand speelt iets tennis met iemand de buurjongen spelen wordt hier gecombineerd met een voornaamwoord je en een bijvoeglijk naamwoord slim en die combinatie past niet in een van de vermelde valentieschema s als we de vervangingsmogelijkheden nagaan blijkt direct dat we geen van beide woor den zomaar kunnen weglaten je speelt je is geen aanvaardbare zin je speelt slim is dat wel maar heeft een betekenis die niet overeenkomt met door vtech te spelen word je slim in de eerste zin gaat het om een wijze van spelen in de tweede om het resultaat van het spelen we gaan nu de vervangingsmogelijkheden na van de twee woorden het je na de per soonsvorm blijkt door weinig andere woorden vervangbaar te zijn je speelt dries slim je speelt je broer slim je speelt ons slim hebben geen vatbare betekenis zoals je speelt je slim met vtech wel heel gewoon zijn dries speelt zich slim wij spelen ons slim met vtech het gaat hier blijkbaar om een wederkerend voornaamwoord je d w z een voornaam woord dat verwijst naar dezelfde referent als het onderwerp van de zin het wederkerend voornaamwoord is in deze combinatie ook verplicht zoals bij sommige andere werk woorden als zich vergissen zich schamen het bijvoeglijk naamwoord in de zin is beperkt vervangbaar je speelt je slim fit suf kapot in moeilijkheden het besluit is dat het hier gaat om een constructie waarbij spelen een nieuwe valentie krijgt door de combinatie met een verplicht wederkerend voornaamwoord en een ver plichte aanvulling in de vorm van een bijvoeglijk naamwoord of uitzonderlijk van een voorzetselgroep met een gelijksoortige betekenis de leerkracht zou daarbij kunnen opmerken dat het hier niet gaat om iets exceptioneels maar om een constructie waarvan nog andere voorbeelden te geven zijn iemand fietst zwemt jogt zich fit kapot gezond iemand lacht zich krom ziek kapot dood voorbeeld 2 plaatsbepaling of plaatsvoorwerp aanduidingen van plaats richting tijd wijze en hoeveelheid worden in de traditionele gram matica beschouwd als bijwoordelijke bepalingen eigen aan een bijwoordelijke bepaling in vergelijking met een voorwerp is dat ze optioneel is dat ze kan weggelaten worden zonder dat de zin grammaticaal onwelgevormd wordt grammatica s houden dikwijls op dat vlak wel een slag om de arm zo lezen we in de algemene nederlandse spraakkunst voorwer pen verschillen van bepalingen in de mate van betrokkenheid van hun referent bij het gezegde in het algemeen zijn de door een voorwerp aangeduide zelfstandigheden nauwer betrokken bij de werking van het gezegde dan datgene wat in een bepaling wordt uitge 39e jaargang nummer 5 juli 2010 41 drukt bepalingen zijn dan ook bijna altijd weglaatbaar blz 1088 de nuanceringen zijn gecursiveerd in het verlengde van deze definitie worden alle plaats en richtingsaanduidin gen als bepalingen behandeld blz 1190 96 waarbij wordt opgemerkt dat bij enkele werk woorden of een enkele keer een plaatsbepaling of een richtingsbepaling verplicht is deze passage uit de ans is geen goede basis om leerlingen te leren redeneren met taal het is alsof je leerlingen wil leren rekenen en eraan toevoegt dat in sommige gevallen een min de waarde heeft van een plus maar dat het onduidelijk is wanneer dat zo is het kan er ook toe leiden dat van leerlingen verwacht wordt dat ze in een zin een plaatsaanduiding als optio nele bepaling aankruisen ook wanneer die met de beste wil niet weglaatbaar is denk aan de oude kast staat op zolder met de basisoperaties kan de leerkracht de leerlingen echter vrij gemakkelijk duidelijk maken wat het verschil is tussen plaatsbepalingen en plaatsvoorwerpen we gebruiken de volgende voorbeelden 1 zij heeft in de trein de krant gelezen 2 zij heeft de krant op de keukentafel gelegd in voorbeeldzin 1 kan zowel in de trein als de krant weggelaten worden zonder dat de zin grammaticaal onwelgevormd wordt toch beschouwen we de krant als een lijdend voor werp en wel om twee redenen het werkwoord lezen geeft een handeling weer die op iets gericht is iemand leest iets en dat voorwerp iets moet bepaalde kenmerken hebben iemand leest een boek een krant een dossier een reclameslogan maar niet een stoel een biefstuk een fiets de plaatsaanduiding in de trein wordt door de handeling lezen niet spe ciaal opgeroepen elke handeling gebeurt immers op een of andere plaats en er zijn weinig beperkingen op het vlak van de plaats waar de handeling van het lezen kan gebeuren in voorbeeldzin 2 is zowel de uitdrukking van een voorwerp de krant als van een plaats op de keukentafel nodig voor de welgevormdheid van de zin zij heeft de krant gelegd en zij heeft op de keukentafel gelegd zijn geen welgevormde zinnen behalve als we in de tweede zin zij als een kip opvatten het lijkt dan ook aangewezen om de plaatsaanduiding in 2 als een plaatsvoorwerp te beschouwen weglaatbare plaatsvoorwerpen we hebben boven al opgemerkt dat de weglaatbaarheid van een zinsdeel niet noodzake lijk betekent dat dat zinsdeel een bepaling en geen voorwerp is dat geldt ook voor plaatsvoorwerpen denk aan een zin als ze heeft een mooi tafelkleed op de tafel gelegd op de tafel is hier weglaatbaar ook de zin ze heeft een mooi tafelkleed gelegd vinden we een goede nederlandse zin toch betekent dit niet dat we op de tafel als een bepaling willen beschouwen we voelen immers intuitief aan dat de plaatsaanduiding bij leggen essen tieel is voor het gebeuren iemand legt iets altijd ergens op een bepaalde plaats dat op de tafel een voorwerp is blijkt verder ook op basis van de plaatsingsmogelijkheden op de tafel staat bij voorkeur vlak voor de werkwoordelijke eindgroep juli 2010 nummer 5 39e jaargang 42 uit de onderstaande tabellen blijkt dat er geen verschillen zijn tussen een plaatsvoorwerp en een plaatsbepaling op het vlak van vervangbaarheid er zijn echter wel duidelijke verschillen op het vlak van plaatsingsmogelijkheden de plaatsbepaling in de trein kan op verschillende plaatsen in de zin voorkomen ook na de werkwoordelijke eindgroep het plaatsvoorwerp op de keukentafel staat echter bij voorkeur vlak voor de werkwoordelijke eindgroep in de meest gewone woordvolgorde gaat het lijdend voorwerp aan het plaatsvoorwerp vooraf zij heeft de krant op de keukentafel gelegd is gewoner dan zij heeft op de keukentafel de krant gelegd en dan zij heeft de krant gelegd op de keukentafel dat wijst erop dat een plaatsvoor werp heel nauw op het werkwoord betrokken is en dat het bij werkwoorden als leggen inherenter is dan het lijdend voorwerp zij heeft in de trein de krant gelezen iemand wie ergens waar iets wat ergens waar zij heeft de krant gelezen in de trein zij heeft de krant op de keukentafel gelegd iemand wie iets wat ergens waar ergens waar zij heeft de krant gelegd op de keukentafel conclusie het combineren vervangen en verplaatsen van woorden en woordgroe pen zijn basisoperaties die kinderen spontaan gebruiken in hun taalge de leerkracht dient bruik een taalbeschouwingsmethode die daarop gebaseerd is laat dan voor ogen te ook toe om met kinderen te redeneren over taal aan de hand van opera houden dat het ties die ze beheersen en herkennen zo wordt een creatieve en speelse uiteindelijke doel benadering van taalbeschouwing gecreeerd waarin de leerkracht de intui niet de verwerving tieve taalkennis van de leerlingen erkent en die kennis gebruikt om de is van een gramma leerlingen tot meer inzicht in de taalsystematiek te brengen grammati ticaal begrippen cale begrippen kunnen geleidelijk geintroduceerd worden zolang ze apparaat maar ondersteund worden door de beperkingen op de basisoperaties de leer de verwerving van kracht dient daarbij voor ogen te houden dat het uiteindelijke doel niet de een redeneer verwerving is van een grammaticaal begrippenapparaat maar de verwer methode ving van een redeneermethode die de leerlingen in staat stelt om zelfstan dig taalbeschouwelijke observaties te maken en taalconstructies op een systematische manier te analyseren ingrid van canegem ardijns william van belle faculteit letteren k u leuven ingrid vancanegem ardijns arts kuleuven be william vanbelle arts kuleuven be 39e jaargang nummer 5 juli 2010