Leren onderzoeken, leren van onderzoek: letterkunde-onderwijs op de VHBO

Publicatie datum: 1986-01-01
Collectie: 04
Volume: 04
Nummer: 2
Pagina’s: 7-42
piet van pinxteren jan sturm anja swennen leren onderzoeken leren van onderzoek letterkunde onderwijs op de vhbo ojwowj ju 1 poppen als leidmotief een inleiding wie de laatste vijftien jaar als leraar nederlands ook letterkunde onderwijs gegeven heeft dat zal dan meestal wel in een bovenbouw havo vwo geweest zijn of in vormen van hoger beroepsonderwijs zal er niet veel moeite mee hebben het hier volgende stukje globale lesbeschrijving te herkennen tot nu toe hebben leerlingen in groepjes twee verhalen geanalyseerd het adres van marga minco en ergens aan zee van jos vandeloo een dolle boel van dick walda is dus het derde verhaal dat besproken wordt de leerlingen hebben vragen als huiswerk gemaakt en de antwoorden worden klassikaal nabesproken van pinxteren swennen 1985 377 het antwoord op de vraag kun je wat achtergrond geven bij dit lesfragment is niet zo moeilijk te voorspellen als het om schoolboeken gaat zullen indringend lezen ii drop 1970 ik heb al een boek anbeek fontein 1975 en flooi is anders wels beckers 1975 zonder twijfel genoemd worden al zal menig docent dan gauw en wellicht half mompelend opmerken dat hij zij daarvan een eenvoudiger stencil gemaakt heeft ook de relevante publikaties uit de nederlandse literatuurwetenschap zullen even snel opduiken verhaal en lezer blok 1960 de structuur van max havelaar soteman 1966 en literatuurwetenschap maatje 1970 en daar weer achter doemen de schimmen op van die typischen erzahlsituationen im roman stanzel 1955 das sprachliche kunstwerk kayser 1948 en theory of literature wellek warren 1942 kortom wat bekend staat als verhaal of romananalyse verschaft herkenbare contouren aan dit uiterst korte lesfragmentje en noties als verteltijd vertelde tijd verhaalperspectief thema motief leidmotief en ga zo maar door strijden daarbij om voorrang met elkaar zo n verhaalanalyse in de klas loopt niet altijd van een leien dakje dat verbaast niemand een concreet voorbeeld om dat te illustreren 7 spiegel 4 1986 nr 2 7 42 maandag 13 50 uur doe uh we vergeten trouv ens nog iets dames leidmotief de docent vraagt naar het verschil tussen leidmotief en motief als de leerlingen het antwoord niet geven geeft hij zelf een omschrijving er moeten passages in de tekst zitten die in exact of bijna exact dezelfde woorden terugkomen ib bijlage 2b 117 er worden vervolgens drie voorstellen van de leerlingen besproken dat de vrouw zegt dat ze dood wil het stotteren van de vrouw en auschwitz op verschillende gronden keurt de docent deze voorbeelden af hoewel hij over het verlangen naar de dood niet erg dtiidelijk is tijdens het bespreken van deze voorstellen geeft de docent meer kenmerken van leidmotief het leidmotief moet belangrijk zijn en je moet het bekijken binnen de situatie de docent gaat in op het verschil tussen leidmotief en motief een leidmotief is aldus de docent niet iets heel anders dan een motief het is alleen een speciaal soort motief ze zijn allebei belangrijk maar een motief is in verschillende bewoordingen gesteld terwijl een leidmotief steeds in dezelfde bewoording voorkomt 1 mk wat bedoel je nou precies met in dezelfde bewoording doe uhm ik heb nog een motief leidmotief gevonden en misschien dat je dat effe mee wilt kijken en dat het dan duidelijk wordt 5 voor mijn gevoel is heel duidelijk een leidmotief de poppen die zij in haar kamer heeft staan die poppen die komen op verschillende plaatsen voor regel 25 en 26 daar zie je poppen staan regel 107 daar staat ook iets over poppen en regel 250 daar staat ook iets over poppen 10 en waarom is dat zo belangrijk kijk d r wordt dus de hele tijd gesproken over poppen die poppen die staan daar voor het raam die poppen kleedt zij als zij helemaal alleen is als zij overstuur is de hele tijd aan en uit 15 waarom is dat nou een leidmotief ze kan zelf geen kinderen krijgen dus het is een belangrijk onderdeel die poppen hanteert zij om haar gemis aan kinderen enigszins te compenseren en het is steeds in dezelfde bewoordingen weergegeven er wordt 20 steeds gesproken over poppen een belangrijk onderdeel dus mk heb ik jou hiermee voldoende beantwoord of snap je het niet moet je zeggen hoor mk nee doe uh even nadenken leerlingen praten en lachen 25 jb als je dat zou willen doen doe kijk als je nu een leidmotief in het verhaal hebt dan wil dat zeggen dat er een bepaald voorwerp steeds in 8 dat verhaal opduikt steeds hetzelfde briefje in precies dezelfde bewoording een paar keer in het verhaal komt 30 dat naar voren als je nou bijvoorbeeld een detective leest he dan maak je bijvoorbeeld wel eens mee dat er dan uh elke keer als er iemand om zeep geholpen wordt een briefje tegen de lamp geprikt is kijk in de kast daar hangt er weer een zoiets bijvoorbeeld he en aan 35 wordt de kast opengebroken en hup daar rolt er eentje uit he dat is dus een leidmotief een belangrijk onderdeel want het is de aankondiging van weer een moord en het komt steeds in exact dezelfde bewoording voor kijk in de kast er hangt er weer een 40 m 0 dat bedoel je met dezelfde woorden doe steeds dezelfde woorden precies en zoals ml het zegt bijvoorbeeld uhm met dat met dat verlangen naar de dood als je dit hier enigszins uit zijn verband gerukte incidentje bekijkt rijzen er een heleboel vragen ook als je ervan uitgaat en we hebben geen enkel bewijs van het tegendeel dat de docent en zijn leerlingen serieus beogen te onderwijzen en te leren natuurlijk wordt niet duidelijk waarom het onderwerp leidmotief aan de orde komt de legitimering daarvan hoort in een groter kader wie als buitenstaander wil begrijpen wat er in dit incident aan de hand is zal dat grotere kader moeten proberen te reconstrueren dat kan onder andere door didactische handboeken voor of publikaties over letterkunde onderwijs te analyseren met behulp van de vraag wat zou er eigenlijk moeten gebeuren in letterkunde onderwijs dezelfde vraag kun je ook rechtstreeks stellen aan docenten al zijn die vaak meer geinteresseerd in wat er eigenlijk kan gebeuren in letterkunde onderwijs gelet op alle randvoorwaarden zo n reconstructie aan te duiden als retoriek van het letterkunde onderwijs kan duidelijker maken wat er eigenlijk aan de hand is in dit incidentje of meer algemeen in de praktijk van het letterkunde onderwijs ook dan blijven er nog problemen en vragen genoeg over bijvoorbeeld hoe nauwkeurig je ook de argumentatie van de docent en de leerlingen met betrekking tot de keuze voor een leidmotief analyseert van pinxteren swennen 1985 383 386 het duidelijkste verschil tussen het verlangen naar de dood het stotteren en auschwitz enerzijds en poppen anderzijds blijft dat de eerste drie door de leerlingen als leidmotief genoemd worden en het laatste door de docent daardoor heeft dat laatste de status van goed antwoord waarom zetten de docent en zijn leerlingen dan nog zo n uitvoerige onderhandeling op over het goede antwoord verbazingwekkend lijkt ook de toelichting die de docent na even nadenken r 24 produceert wat is eigenlijk het verband tussen 9 de poepen an het briefde met de woorden kijk in de kast daar hangt er weer een zelfs als je weet dat in het gebruikte leerlingstencil staat denk in ait verband i c het zoeken en vinden van een leidmotief aan bijvoorbeeld een detectiveroman waarin een bepaald briefje in een bepaald handschrift iedere keer weer opnieuw de aankondiging van een moord kan zijn dan wordt die vraag alleen maar ingewikkelder dat geldt evenzeer al3 je weet dat drop 1979 23 opmerkt in een detective roman bijvooroeeld kan een briefje in een bepaald handschrift iedere keer opnieuw de aankondiging van een moord zijn immers bij drop gaat het om een signaalwaarde van een bepaald handschrift in het stencil wordt dat een bepaald briefje in een bepaald handschrift en in de toelichting gaat het om kijk in de kast daar hangt er weer een de wezenlijke overeenkomst tussen die drie lijkt er niet duidelijker op te worden in termen althans van de notie leidmotief laat staan die met poppen nog brandender wordt dan ook de vraag wat heeft de leerlinge die in r 40 aan het woord komt nu eigenlijk geleerd het weergegeven incident stamt uit een letterkundeles op een vooropleiding hoger beroeps onderwijs vhbo piet van pinxteren en anja swennen hebben op twee van die vhbo s alle letterkundelessen uit het curriculum geobserveerd en beschreven daarnaast hebben ze docenten geinterviewd en geenqueteerd en allerlei documenten verzameld dat geheel aan gegevens vormde de empirische basis voor hun onderzoek naar de praktijk van letterkunde onderwijs voortaan lko bij twee docenten op twee scholen hun basisvragen luiden wat is er precies aan de hand in de geobserveerde letterkundelessen hoe is datgene wat er gebeurt te begrijpen in een omvangrijk onderzoeksverslag voorzien van twee delen bijlagen waarin interview en lesverslagen en documenten zijn opgenomen hebben ze over dat onderzoek gerapporteerd in dit artikel proberen we de belangrijkste bevindingen daaruit samen te vatten onder bevindingen verstaan we niet alleen die resultaten die direct betrekking hebben op inhouden en werkwijzen binnen het geobserveerde lko het onderzoek van van pinxteren en swennen kan namelijk in tweeerlei opzicht als een leeronderzoek gekarakteriseerd worden allereerst gaat het om een onderzoek dat uitgevoerd is in het kader van een doctoraalstudie oude stijl tegelijkertijd gaat het om een vorm van schooletnografisch onderzoek veel modelvoorbeelden daarvan bestaan nog niet zeker niet in nederland vandaar dat we in dit artikel ook relatief veel aandacht besteden aan de methodologie en de praktijk van het uitgevoerde onderzoek paragraaf 2 is daaraan gewijd we gaan in op de doelstellling van het onderzoek 2 1 op de opzet en de achtergronden ervan 2 2 de verschillende deelonderzoeken 10 literatuurstudie documentanalyse enquete onderzoek en case studies passeren de revue in paragraaf 3 geven we een overzicht van de resultaten voorzover het vakinhouden en werkwijzen binnen letterkunde onderwijs betreft in paragraaf 4 tenslotte werpen we een aantal discussievragen op waarbij we kritisch afstand proberen te nemen van het uitgevoerde onderzoek waarbij we alle drie nauw betrokken waren respectievelijk van pinxteren en swennen als onderzoekers en sturm als begeleider 2 het onderzoek 2 1 doel van het ondeczcek omdat de doelstelling vsn dit onderzoek niet los te zien is van de ontstaansgeschiedenis van de vhbo geven we eerst een korte schets van de ontwikkelingen die tot de vhbo geleid hebben sinds 1951 bestond in het middelbaar huishoud en nijverheidsonderwijs meno een driejarige vooropleiding die toegang gaf tot de opleiding tot lerares nijverheidsonderwijs het diploma van deze opleiding was gelijk aan het mulo diploma wardekker 1974 1 in de loop van de jaren bleek het diploma ook deuren te openen naar andere opleidingen bijvoorbeeld opleiding tot kleuterleidster verpleegster apothekersassistente enz deze ontwikkeling zette zich door bij de invoering van de zogenaamde mammoetwet in augustus 1971 werd de vooropleiding omgezet in een driejarige vooropleiding hoger beroepsonderwijs vhbo het doel van de vhbo is op grond van het overwegend theoretisch lager huishoudonderwijs de leerling die daartoe geschikt is door middel van algemeen voortgezet en pre professioneel onderwijs voor te bereiden op opleidingen in het hbo wardekker 1974 3 1 van 1971 tot 1977 kende de vhbo een zogenaamde experimenteerfase 22 scholen voor mhno experimenteerden met een nieuwe structuur onderwijs en inhoud van de vhbo ze werden daarbij begeleid door het christelijk pedagogisch studiecentrum cps per 1 maart 1973 werd in een ministeriele beschikking geregeld dat het vhbo diploma de toegang mogelijk maakt tot alle hbo instituten met uitzondering van hts en heao per 16 september 1976 werd in een nieuw rondschrijven ditmaal van de onderwijsinspectie alleen nog uitzondering gemaakt voor de heao vgl van pinxteren swennen 1985 143 daarmee werd het civiel effect van het vhbo diploma formeel vrijwel gelijk aan het havo diploma terug nu naar de doelstelling van het onderzoek deze wordt in het onderzoeksverslag als volgt omschreven wat komt er terecht van de experimentele plannen uit de periode 1971 1977 in de praktijk van het lko op de vhbo 11 de probleemstelling is verder te verdelen in twee sub vragen 1 koe zien de vernieuwingsplannen die rond 1970 werden ontworpen rast betrekking tot de inhoud van het lko op de vhbo eruit 2 hoe ziet de inhoud van het lko op de vhbo er anno 1983 uit van pinxteren swennen 1985 4 het ontstaan van en de experimenteerfase in de vhbo vormen de eerste aanleiding tot ons onderzoek we hebben hier te doen met een tamelijk unieke situatie ter vergroting van het civiel effect van een driejarige 5hno opleiding wordt het leerplan van deze opleiding vernieuwd voor het leerplan voor moedertaalonderwijs betekent dit onder andere dat daarin een onderdeel letterkunde wordt opgenomen dat in het oude leerplan niet aanwezig was een aantal vragen dringt zich dan op waarom precies wordt dat onderdeel opgenomen hoe krijgt dat onderdeel tijdens de experimenteerfase vorm in hoeverre werken de voorschriften en voorstellen met betrekking tot het onderdeel letterkunde door in de huidige lespraktijk aan de vhbo de ervaringen van een van de onderzoekers als docent nederlands in de vhbo vormden de tweede aanleiding voor een onderzoek enerzijds heeft hij een deel van de experimenteerfase meegemaakt daaruit kwam zijn behoefte voort om te onderzoeken wat er in de praktijk terecht komt van de experimentele plannen anderzijds heeft hij op de school waar hij zeven jaar heeft lesgegeven ook na de experimenteerfase samen met collega s pogingen ondernomen om het lko te vernieuwen of verbeteren dat zich daarbij problemen voordeden versterkte de behoefte om de huidige lko praktijk aan de vhbo tot onderwerp van onderzoek te maken overigens verkeerden we hierdoor in een gunstige situatie met betrekking tot de toegankelijkheid van de scholen documenten en docenten de derde aanleiding tot ons onderzoek wordt gevormd door de problemen die klinkenberg e a 1984 signaleren er worden door deskundigen wel vernieuwingsplannen met betrekking tot moedertaalonderwijs gelanceerd maar het is aannemelijk dat die opvattingen niet of nauwelijks worden gepraktiseerd ib 11 vanuit een discrepantie die vermoedelijk bestaat tussen wat mensen zeggen wat ze willen doen en doen en wat ze doen lijkt het noodzakelijk empirisch onderzoek te doen naar de lespraktijk om zo te komen tot een eerste beschrijving van de relatie tussen vernieuwingsidee en vernieuwde praktijk het weinige onderzoek dat gedaan is op dit gebied heeft betrekking op grammatica en communicatie onderwijs kroon 1985 gelijksoortig onderzoek naar de praktijk van lko is ons niet bekend 12 2 2 de opzet van het onderzoek 2 2 1 inleiding achtergronden en begrippen het uitgevoerde onderzoek maakte deel uit van het project vernieuwing en vernieuwingsweerstanden in voortgezet moedertaalonderwijs van beers e a 1984 klinkenberg e a 1984 de hoofdvraag van dit project in ontwikkeling kan als volgt geformuleerd worden welke factoren spelen een rol zowel in bevorderende als belemmerende zin bij de invoering van vakinhoudelijke vernieuwingsvoorstellen binnen het schoolvak nederlands van pinxteren en swennen kozen voor een specificatie van deze hoofdvraag geformuleerd in de vorm van de doelstelling in paragraaf 2 1 de opzet van het deelonderzoek van van pinxteren en swennen is afgeleid van die van het totale project sturm 1985a 65 voordat we kort ingaan op enkele kenmerken van het totale project merken we hier op dat die beschrijving gezien moet worden tegen de achtergrond van het feit dat het totale project in allerlei opzichten te beschouwen is als een project in ontwikkeling a methodologisch is het project sterk georienteerd op de ontwikkeling van zogenaamde gefundeerde theorie wester 1984 dat betekent onder andere dat er een voortdurende wisselwerking is tussen dataverwerving verwerking en interpretatie er is geen sprake van lineair geordende fasen maar van gedeeltelijk parallel lopende maar soms elkaar ook overlappende fasen dat maakt een zogenaamde incrementele planning van de onderzoeksactiviteiten noodzakelijk gaande het onderzoek worden de onderzoeksplannen en vragen bijgesteld en gewijzigd naar gelang de verkregen gegevens daartoe aanleiding geven zeker voor een buitenstaander maakt dat het er niet gemakkelijker op een goed overzicht te krijgen van het project b binnen het project zijn tenminste drie invalshoeken te onderscheiden een schooletnografische sturm 1985a en b waarbij vooral de vraag centraal staat wat is er aan de hand in de alledaagse praktijk van het moedertaalonderwijs een historische van de ven 1985a 1985b waarbij vooral de vraag naar het denken over moedertaal in de twintigste eeuw gesteld wordt een methodologische welke opvattingen over onderzoek van moedertaal onderwijs en daarbij behorende onderzoekstechnieken passen het best bij de geformuleerde vraagstelling welke daarvan zijn het best bruikbaar in een opleiding tot onderzoeker sturm 1983 c de activiteiten binnen het project zijn sterk betrokken op het onderwijs aan studenten die op vakdidactiek nederlands 13 wilien afstuderen in principe start elke twee jaar een nieuwe doctoraalwerkgroeo binnen het project sturm 1985a 69 70 ei in het kader van ontwikkelingen in het onderzoeksbeleid zowel universitair ais landelijk ontstaan er allerlei samenwerkingsverbanden die tot verschillende aanpassingen nopen inr iddels is het project opgenomen in een groter zogenaamd yf yrograr ma in de genoemde publikaties wordt uitvoerig ingegaan op de achtergronden van het project we volstaan hier daarom met het noemen van een aantal steekwoorden ter aanduiding van orientaties daarbinnen bij het zoeken naar en het ontwikkelen van zogenaamde sensitizing concepts nester 1984 50 laat het project zich vooral inspireren door de nieuwe engelse onderwijssociologie en de kennissociologie zie o a matthijssen 1982 het gedrag van docenten in concrete alledaagse klassesituaties staat in het brandpunt van de onderzoeksactiviteiten de interpretatieve activiteiten zijn er vooral op gericht plausibiliteit 2 binnen dat gedrag te herkennen zowel vanuit het standpunt van de docent leraarsperspectief als vanuit dat van de andere betrokkenen vooral de onderzoekers onderzoekersperspectief daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de vragen wat zou er volgens de betrokkenen moeten gebeuren losjes aangeduid als het paradigmatische niveau van analyse en interpretatie wat kan er volgens de betrokkenen gebeuren even losjes aangeduid als het pragmatische niveau wat gebeurt er volgens de betrokkenen aangeduid als de praktijk 3 bij de interpretaties gaat het er vooral om de relaties tussen die niveaus te verhelderen het zal duidelijk zijn dat in het onderzoek daarbij allereerst gekeken wordt naar de antwoorden van de individuele docenten c g onderzoekers die erbij betrokken zijn maar de literatuur over letterkunde onderwijs geeft ook antwoorden op die vragen vooral op vraag 1 die antwoorden worden voorzover ze als apart te onderscheiden opvattingen waartoe groepen docenten zich bekennen te formuleren zijn hier aangeduid als vakparadigmata van pinxteren swennen 1985 131 2 2 2 literatuurstudie naar opvattingen over lko waarom besluiten vernieuwers lko in enig leerplan op te nemen anders gezegd waarom wordt lko als een geldig onderdeel van een leerplan opgevat deze vraag drong zich vooral op toen we ons realiseerden dat lko in de door ons onderzochte opleiding geen traditie kent waaraan wordt dan rond 1970 de legitimering ontleend voor de opname van een onderdeel letterkunde in het leerplan voor de vhbo in de door ons gelezen nederlandse vakdidactische literatuur wordt de vraag naar de legitimering van de aandacht voor 14 literatuur in het onderwijs niet of nauwelijks gesteld dat literatuur op scholen aan bod komt wordt veeleer gezien als een vanzelfsprekende uiting van beschaafdheid goedheid schoonheid en dergelijke weliswaar worden zo nu en dan functies van lko beschreven zie voor een overzicht schut 1980 329 echter zonder dat daarbij ingegaan wordt op de legitimiteit van juist die functies en geen andere of op de vraag hoe deze functies hun geldigheid wellicht ontlenen aan een bepaalde context via studie van andere bronnen hebben we naar een antwoord gezocht op de vraag waarom literatuur als geldig onderdeel van een leerplan opgevat wordt we bestudeerden literair wetenschappelijke handboeken en analyseerden de invloed daarvan op bepaalde vakdidactische artikelen daarnaast bestudeerden we onderwijssociologische literatuur als matthijssen 1982 en mathieson 1975 in 2 3 1 doen we verslag van deze studie 2 2 3 documentanalyse van innovatieplannen vhbo waarom besluiten vhbo innovatoren lko op te nemen in het leerplan nederlands is aan de hand van documenten uit de periode 1971 1977 een controleerbaar overzicht te reconstrueren van argumenten die een rol hebben gespeeld bij de opname van letterkunde in het vhbo curriculum 4 daartoe bestudeerden en analyseerden we vrijwel alle documenten die in de experimenteerfase geproduceerd zijn we konden vrijelijk over dit materiaal beschikken hoofdzakelijk omdat veel documenten nog in het bezit waren van een van ons dan wel gemakkelijk via het cps te achterhalen waren zie ook 2 1 voor de beantwoording van de in deze paragraaf gestelde vragen gebruikten we de volgende documenten het raamleerplan nederlands voor de vhbo voortaan rlpn het opleidingsleerplan twee voortgangsrapporten met betrekking tot de experimenteerfase het interimrapport en het vervolgrapport de notulen van 36 landelijke vakgroepvergaderingen nederlands de rest 4 hebben we niet kunnen achterhalen tijdens deze vergaderingen kreeg het leerplan nederlands concreet gestalte het uiteindelijke rlpn vormt daarvan de formele neerslag we merken ten aanzien van deze bronnen leerplannen rapporten notulen op dat wij die niet beschouwen als de weergave van de stand van zaken in de werkelijkheid maar als een weergave van wat opgevat werd als de werkelijkheid aan de hand van deze bronnen kan onzes inziens een beeld geschetst worden van de toentertijd geldende opvattingen van de betrokken moedertaaldocenten over het te ontwikkelen leerplan nederlands voor de vhbo meer in het bijzonder het onderdeel letterkunde daarin van deze documentanalyse doen we verslag in 2 3 2 15 2 2 4 enquete naar huidige opvattingen over iko sen volgende vraag die we in or 3 onderzoek hebben proberen te beantwoorden is hoe ziet de huidige 1 o pr itttijk op de vhbo eruit volgens de huidige moedertaaldocenten hoe zeggen zij dat hun opvattingen luiden over iko anders gezegd hoe percipieren zij hun alledaagse lespraktijk van iko in het licht van hun meer of minder bereflecteerde opvattingen over iko daartoe hebben we in de zomer van 1393 een pcstenquete verzonden naar alle 65 docenten nederlands van alle vhbo schclen de enquete bevatte open half open en gesloten vragen in totaal 59 voor de samenstelling van de vragen baseerden we ons op documenten uit de experimenteerfase op de eigen vhbo praktijk van een van de onderzoekers en op vakdidactische handboeken en artikelen daarnaast hebben twee enquetes ons als voorbeeld gediend wesdorp 1974 en kroon 1985 we kregen 42 volledig ingevulde formulieren terug 64 n 65 deze respons werd per vraag geinventariseerd aan de hand van deze inventarisatie schetsen we een beeld van het iko zoals dat door docenten aan de vhbo ervaren wordt daarnaast confronteerden we de enquetegegevens met het rlpn en met onze bevindingen uit literatuurstudie en documentanalyse hiervan doen we verslag in 2 3 3 2 2 5 case studies 2 2 5 0 inleiding een belangrijk onderdeel van het onderzoek vormen de case studies bij twee docenten nederlands in de tweede klas van de vhbo tijdens het schooljaar 1983 1984 het doel van de case studies was een nauwkeurige registratie en daarop gebaseerde beschrijving van 1 de praktijk van het iko van de twee docenten in de klassen onder studie 2 de opvattingen van beide docenten over iko tegen de achtergrond van de vhbo in het algemeen en hun school in het bijzonder bij de opzet en uitvoering van deze case studies hebben we ons vooral georienteerd op de zogenaamde schoolethnografische benadering kenmerkend daarvoor is onder andere dat verschillende onderzoeksfasen verwerven ven erken en analyseren van data niet duidelijk te onderscheiden zijn hammersley atkinson 1983 43 zeggen hierover in ethnography the analysis of data is not a distinct stage of research it begins in the prefield phase in the formulation and clarification of research problems and continues into the process of writing up 16 om de beschrijving van de opzet van de case studies overzichtelijk te houden zullen we echter de gebruikelijke indeling volgen 2 2 5 1 het verwerven van de data door school etnografen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van technieken voor dataverwerving die de sociale situatie zo min mogelijk beinvloeden het zal dan ook geen verbazing wekken dat deze technieken overeenkomen met datgene wat mensen gewoonlijk doen als ze in een nieuwe situatie terecht komen luisteren en kijken however distinctive the purpose of social science nav be the methods it employs are merely refinements or develocmer ts of those used in every day life hammersley atkinson 1983 14 15 die verfijningen zijn aan te duiden als diepte interview en participerende observatie beide technieken hebben we gebruikt de eerste om de opvattingen van de case docenten over lko en hun eigen praktijk te kunnen beschrijven de tweede om het handelen van de docenten in de klas vast te leggen in grote lijnen is de dataverwerving als volgt verlopen voorinterviews lesobservaties na interviews de voorinterviews waren half gestructureerd de na interviews hadden betrekking op de zogenaamde autorisatie van de lesobservaties daarbij ging het erom te achterhalen in hoeverre de bewerkte lesobservaties overeenkwamen met de werkelijkheid zoals de docenten die tijdens het onderzoek hadden ervaren alle interviews zijn op audioband vastgelegd spradley 1980 58 62 onderscheidt vijf vormen van participerende observatie naar de mate van betrokkenheid van de onderzoeker van passieve participatie tot totale participatie wij hebben gekozen voor de eerste de onderzoeker is wel aanwezig bij het gebeuren maar neemt er vrijwel niet aan deel in een reeds bestaande rol if the passive participant occupies any role in the social situation it will only be that of a bystander spectator or loiterer ib 59 de wel optredende interactie tussen de onderzoeker en docenten en leerlingen is er onder andere op gericht de aanwezigheid van de onderzoeker in de klas zo normaal mogelijk te laten zijn hij zij wordt geaccepteerd en zijn haar aanwezigheid wordt vanzelfsprekend woods 1979 261 gebruikt de term involvement om zijn participatie te karakteriseren i prefered to think of myself as an involved rather than a participating observer i did not take on an accepted role in the institution the involvement was in the relationship entered into with staff and pupils an identification with the educative process wij zijn op vergelijkbare wijze te werk gegaan de geobserveerde lessen zijn integraal op audioband opgenomen omdat ons onderzoek docentgericht was richtten we de microfoon op hen dat leverde natuurlijk beperkingen op voor onze 17 registratie tijdens de les maakten we ook aantekeningen die dedoeld waren om de opnames aan te vullen ook daarbij speelde onze docsntgerichtheid een rol we registreerden zijn haar ncn varbale gedrag gerelateerd aan de vakinhoud 3ij case a hebben we dertien lessen geobserveerd in verschillende klassen daarmee bestreken we zijn totale lko in het tweede leerjaar voorzover het zijn klassikale instructie betrof a houdt zich daarbij aan het afgesproken leerplan de rest van het lko wordt in min of meer individuele opdrachten georganiseerd bij b hebben we 17 lessen geobserveerd allemaal in dezelfde klas daarmee bestreken we bijna het volledige lko in die klas van pinxteren swennen 1985 51 53 252 261 262 2 2 5 2 het verwerken van de data alle opnames en veldnotities zijn verwerkt in schriftelijke vorm in de interviewverslagen hebben we zoveel mogelijk de inhoud en de volgorde van de gesprekken aangehouden uitweidingen werden samengevat herhalingen samengevoegd dezelfde onderwerpen bij elkaar gezet de woordkeus van de docenten werd gehandhaafd zo spoedig mogelijk na een geobserveerde les maakten we daarvan een lesverslag met behulp van de aantekeningen en de opnames daarbij letten we vooral op leesbaarheid en bruikbaarheid voor het onderzoek met het oog op de leesbaarheid kozen we voor een chronologische weergave van gebeurtenissen waardoor het verloop van de les bewaard bleef ook voor een buitenstaander gebeurtenissen opmerkingen van organisatorische aard besprekingen van werk van leerlingen waarbij veel herhaald werd werden kort samengevat of uitgebreid beschreven en gedeeltelijk geprotocolleerd dat laatste was het geval als de vakinhoud aan de orde kwam het onderwerp en de daaraan gekoppelde activiteiten zo ontstond een leesbaar lesverslag dat geschikt was voor nadere analyse met betrekking tot docentgedrag en vakinhoud daarnaast bleven de opnames voor analysegebruik aanwezig gedeeltelijk functioneerden de lesverslagen als een gedetailleerde inhoudsopgave daarvan voorzover in de lesverslagen geen letterlijke protocollen opgenomen werden streefden we naar een zo neutraal mogelijk taalgebruik niet de leerlingen kletsen maar praten niet de docent vindt maar de docent zegt dat hij vindt 2 2 5 3 het analyseren van de data de lesverslagen beslaan 173 pagina s in een eerste stap zijn die gesegmenteerd verdeeld in afgeronde stukjes gedrag die op systeemkaarten gezet werden zo n segment codeerden we zo mogelijk met bewoordingen ontleend aan het segment zelf gaven we aan wat er volgens ons aan de hand was tijdens dat segmenteren en coderen ontstonden verbanden en begonnen voorlopige categorieen te ontstaan open verzamelingen systeemkaartjes door vergelijking van segmenten binr n die open verzamelingen 18 probeerden we de voorlopige categorieen nader te definieren en langzamerhand te sluiten zie glaser strauss 1967 106 wester 1984 tijdens dat categoriseren bleek dat sommige kaartjes bij meerdere categorieen te plaatsen waren in die gevallen vermenigvuldigden we de kaartjes en brachten ze ook daadwerkelijk onder bij verschillende categorieen de omvang van de verschillende open verzamelingen liep erg uiteen verzamelingen die te maken hadden met de inhoud van het lko bleken zeer omvangrijk en ongedifferentieerd door het langdurig denken schrijven en praten over de categorieen kregen we steeds meer interesse voor die segmenten die in meerdere categorieen bleken thuis te horen mede op basis van onze diepgaande kennis van de lessen kregen we het vermoeden dat in die segmenten steeds iets belangrijks aan de hand was anders gezegd dat we met die segmenten zogenaamde sleutel incidenten in handen hadden een sleutel incident kan gedefinieerd worden als een gebeurtenis zoals geregistreerd in de ruwe data die verbonden kan worden met allerlei andere gebeurtenissen zoals geregistreerd en tegelijkertijd met andere verschijnselen en theoretische constructen de analyse van zo n incident maakt het mogelijk to see the generic in the particular the universal in the concrete the relation between part and whole geciteerd bij sturm 1985 113 vanuit de analyse van zo n incident blijkt het mogelijk een interpretatieve samenhang te construeren binnen de ruwe data van waaruit de onderzoeksvraag beantwoord kan worden in de reconstructed logic wester 1984 20 blijken de genoemde segmenten in ieder geval te voldoen aan de volgende criteria a in het segment komt docentengedrag voor b in het segment komt de inhoud van lko aan de orde c het segment is onder te brengen bij verschillende categorieen d de categorieen waaronder het segment thuishoort fungeren als unit of description and analysis clark florio 1982 51 dat wil zeggen dat de categorie has power as an organizer and condenser of data is meaningful to the participants in the inquiry is robust enough to capture the complex of the fenomena under study uiteindelijk hebben we zes segmenten die aan deze criteria voldeden als sleutel incident geanalyseerd en geinterpreteerd zij vormen de kern van het interpretatieve deel van onze studie samengevat heeft de aanzet tot inductieve analyse van het totale materiaal dus geleid tot de ontdekking van zes sleutel incidenten die verder diepgaand geanalyseerd en geinterpreteerd zijn en waarvan aannemelijk is gemaakt dat ze representatief zijn voor het totale materiaal ib 396 404 en 405 419 19 de interviewen slagen zijn vervolgens niet meer apart geanalyseerd ze zijn direct in verband gebracht met resultaten van de analyse van de sleutelincidenten en alleen gebruikt om de interpretatie daarvan plausibeler te maken 3 resultaten 3 1 literatuurstudie een plausibele interpretatie zij het voorlopig op een tamelijk abstract niveau van de geldigheid van de aandacht voor literatuur in het onderwijs geeft matthijssen 1982 in zijn onderwijssociologische studie van onderwijsontwikkelingen op het niveau van beleid en bestel vat hij onderwijsveranderingen op als een uitvloeisel van een rationaliteitenstrijd onder een rationaliteit verstaat matthijssen een maatschappelijk regelsysteem voor de organisatie van gedrag en voor de interpretatie en evaluatie daarvan hij onderscheidt drie rationaliteiten die in de loop van de geschiedenis achtereenvolgens dominant zijn geweest in west europa a ca 1500 1800 de godsdienstig literaire rationaliteit b ca 1800 1950 de technische rationaliteit c ca 1950 de sociale rationaliteit vgl ook klinkenberg e a 1984 een dominante rationaliteit is steeds gebonden aan de zijns en zienswijze van de heersende klasse in het eerste geval die van de aristocratie verdienste van geboorte en in het tweede geval die van de bourgeoisie verdienste van civiele competentie met name vanuit de eerste rationaliteit en uit de inwerking daarvan op latere rationaliteiten kan een legitimering afgeleid worden van literatuur in enig leerplan matthijssen schetst het volgende beeld van deze aan de zijns en zienswijze van de aristocratie gebonden godsdienstig literaire rationaliteit het object van kennis is een ideele werkelijkheid die begrijpbaar gemaakt kan worden in termen van absolute en universele eigenschappen waarvan waar goed en schoon centrale concepten zijn de naar volmaaktheid strevende mens zoekt naar het absoluut ware goede en schone de hoogst ontwikkelde mensen zijn zij die het diepst zijn doorgedrongen in de klassieke literaire meesterwerken en die zich de hoogste graad van scholing in reflectief denken hebben eigen gemaakt daarom vormen de klassieke talen een uiterst belangrijke inhoud van onderwijs hun literatuur munt uit in geestelijke rijkdom niet wat nuttig is dient de mens maar juist wat daar bovenuit stijgt in de hogere wereld van ideeen daarbij kan de literatuur uitermate behulpzaam zijn in haar hoedanigheid van intellectuele en morele neerslag van de samenleving het gymnasiale leerplan is in principe nc7 steeds een exponent van deze overwonnen 20 rationaliteit als het ware een veruiterlijking van het literair reflectieve denken het huidige gymnasium is tegelijkertijd op te vatten als een manifestatie van de doorwerking van de godsdienstig literaire rationaliteit op het tegenwoordige onderwijsbestel althans in de statusrijke regionen daarvan welk alternatief denkkader zich ook aandient met betrekking tot de inrichting van onderwijs het gymnasium wordt door dik en dun verdedigd matthijssen 1982 40 49 72 73 77 79 hoewel de godsdienstig literaire rationaliteit haar dominantie maar niet haar invloed in de loop der tijden verloren heeft maakt haar inwerking op latere rationaliteiten de blijvende opname van literatuur als geldig onderdeel van bepaalde curricula plausibel matthijssen stelt dat een nieuwe rationaliteit wil zij enige macht verwerven compromissen moet sluiten met de oude rationaliteit het literair reflectieve denken blijft dan ook als kern van de oude rationaliteit zijn invloed uitoefenen op de inhoud van het veranderende onderwijs omdat echter in een nieuwe rationaliteit de oude legitimeringen niet meer vanzelfsprekend zijn en aan kracht verliezen treden spanningen op tussen de vanzelfsprekendheid van de nieuwe rationaliteit en wat vanuit de oude rationaliteit gelegitimeerd wordt een vergelijkbaar beeld komt naar voren uit mathieson 1975 in de engelse geschiedenis van het moedertaalonderwijs maakt zij de aanwezigheid van de nationale literatuur in het leerplan aannemelijk vanuit het bestaan van een vakparadigma dat de bestudering van national great literature als vervanger van de klassieke literatuur als wenselijk en geldig voorschrijft om zo een tegenwicht te bieden tegen de voortschrijdende commercialisering industrialisering van en veronderstelde trivialisering in de maatschappij de voorvechters hiervan binden de strijd aan met de natuurwetenschappen die in het veranderd maatschappelijk bestel een centrale plaats in het curriculum claimen ze gaan daarbij uit van de aanname van de superioriteit van de kunst boven de rest van het leven en van de inseparability of fine literature from quality of life a w 54 zo bezien kan het onderwijs in de moedertaal personal improvement through critical engagement with literature bewerkstelligen a w 133 134 het onzes inziens waardevolle van deze studie is dat zij de geldigheid van de opname van letterkunde in een curriculum niet opvat als een eeuwig vanzelfsprekende zaak maar als een resultante van de strijd om een centrale plaats in een leerplan voor moedertaalonderwijs dat impliceert dat de aanwezigheid van letterkunde in enig concreet leerplan eveneens geinterpreteerd kan worden als resultaat van zo n strijd en als bevestiging van een bepaalde status van zo n leerplan het zal de lezer waarschijnlijk gemakkelijk vallen om deze bevindingen te vertalen naar de huidige nederlandse situatie 21 zo verdedigt bronzwaer 1977 de aanwezigheid van kunst en literatuur in het onderwijs met een beroep op het feit dat daarin de menselijke geest bij uitstek zijn flexibiliteit en inventiviteit demonstreert daarbij past geen utilitarisme er is sprake van een eigen rechtvaardiging kruithof 1979 stelt inleiding en inwijding in de cultuur als belangrijke onderwijsinhoud voor literatuur vormt daarbij een benadering van het menselijk bestaan een queeste naar wijsheid en tempelman 1978 poneert duidelijk ik zou elke vorm van alpha geleuter met hand en tand willen verdedigen ais het ging om terreinverlies van de aloude humaniora aan de verafgode technologie al deze aanzetten tot legitimering zouden uitstekend passen in die van de oude literair religieuze rationaliteit zij kunnen dan ook gezien worden als een manifestatie van de doorwerking van die rationaliteit wanneer aldus de aanwezigheid van letterkunde in het leerplan plausibel is gemaakt kunnen we ons gaan buigen over de vraag hoe er dan met letterkunde moet worden omgegaan in het onderwijs daarbij rijst onder andere de vraag wat er precies gelezen moet worden en hoe dat moet gebeuren met betrekking tot de eerste vraag valt te constateren dat de orientering vrijwel steeds dezelfde is er is sprake van een literaire canon in de samenstelling waarvan literatuurgeschiedenissen en bloemlezingen een grote rol spelen vgl luxemburg e a 1981 96 hoewel enig oprekken van de grenzen van die canon is te signaleren vgl mooij 1985 met betrekking tot de tweede vraag zien we wederom een dominantiestrijd kennelijk is de historische literatuurbenadering langere tijd de meest wenselijke geacht later maakt die plaats voor een structuuranalytische nog later kunnen we als concurrerende vakparadigma s voor lko onderscheiden een literair sociologische en een receptie esthetische literatuurbenadering parallel hiermee loopt een verschuiving van de aandacht voor de tekst naar de aandacht voor de lezer van literaire naar fictionele teksten van veel literatuurgeschiedenis en theorie naar minder zie van dis z j 100 121 griffioen damsma 1978 2 305 357 bonset e a 1980 309 373 de moor 1982 455 488 ook de in veel publikaties terugkerende kwestie van het leesplezier kan worden geidentificeerd als een strijd om de vraag wat in lko de hoofdaandacht verdient het bestuderen of het ervaren van literatuur de vakinhoud of da leerling vgl bekkering 1981 samenvattend kunnen we stellen dat vanuit de inwerking van de godsdienstig literaire rationaliteit op latere rationaliteiten de legitimering van een onderdeel letterkunde in een leerplan voor moedertaalonderwijs aannemelijk gemaakt kan worden daarnaast is er met betrekking tot de legitimering van hoe literatuur benaderd moet worden sprake van een dominantiestrijd tussen verschillende benaderingen bij een gelijkblijvende hoofd aandacht voor de literaire canon van pinxteren swennen 1985 113 133 22 3 2 documentanalyse het raamleerplan nederlands voor de vhbo rlpn vermeldt in de hoofddoelstelling voor het moedertaalonderwijs het aanbrengen van inzicht op literair gebied en in een sub doelstelling voor literatuur interesse bijbrengen voor literaire taaluitingen alsmede inzicht in structurele en historische aspecten hiervan door middel van contact met bovengenoemde taaluitingen de visie of mening van leerlingen met betrekking tot sociale en culturele aspecten van de maatschappij verruimen van pinxteren swennen 1985 154 over de uitwerking van de leerstof wordt in hetzelfde document gesteld dat de leerlingen een boekenlijst met 20 titels moeten samenstellen daarvan moeten 15 titels uit de nederlandse literaire canon vanaf 1920 gekozen worden de overige vijf mogen eventueel naar eigen keuze op de lijst gezet worden van twee titels moet een zogenaamde romananalyse gemaakt worden met gebruikmaking van een structurele methode dit geheel vormt tevens de stof voor het schoolonderzoek het resultaat van het schoolonderzoek literatuur bepaalt de helft van het eindcijfer voor het gehele schoolonderzoek als schoolboek wordt in de eindversie van het rlpn uit 1977 ik heb al een boek anbeek fontijn 1975 voorgesteld de schrijvers van een nota die bij het rlpn als bijlage is gevoegd zochten al in 1971 in het experiment en opleidingsdoel een leerweg ontwikkelen die toegang zou geven tot het hbo een argument om met betrekking tot de vormgeving van het leerplan voor nederlands aansluiting te zoeken bij het havo leerplan ten aanzien van het onderdeel letterkunde wordt in een vakgroepsvergadering in 1972 dan ook opgemerkt we moeten de leerlingen met de literatuur kennis laten maken het waarom is voor mezelf nog niet helemaal helder de doelstelling van het experiment is het niveau van eind havo te bereiken er moet dus iets van literatuur in kennelijk wordt de invloed van een zekere dwang verondersteld we moeten de leerlingen ter wijl daarnaast de vraag waar het allemaal voor nodig is een rol speelt het waarom is nog niet helemaal helder hoewel deze vraag verderop in de experimenteerfase niet meer terugkomt zien we in deze uitspraak dat aan het begin van de experimenteerfase van de ene kant naar een doordachte legitimering van het onderdeel letterkunde wordt gezocht terwijl van de andere kant op min of meer pragmatische gronden het vhbo diploma moet hetzelfde civiel effect hebben als dat van het havo aansluiting gezocht wordt bij het havo programma we kunnen met andere woorden constateren dat voor de aanwezigheid van een onderdeel letterkunde in het vhbo leerplan in principe dezelfde legitimering geldt als voor die in andere leerplannen zie 3 1 het onderdeel letterkunde wordt dan kennelijk vooral gezien als een noodzakelijk vanzelfsprekend en statusverlenend onderdeel 23 in het vhbc leerplan in het rlpn kunnen we wanneer we de aangehaalde citaten nader beschouwen signaleren dat de structuuranalytische literatuurbenadering daarin domineert weliswaar wordt in de sut doelsteliing nog wel gespreken v n structurele en historuche aspecten en van de visia of mening van leerlingen verruinn wanneer echter de schoolondersoekstof genoemd wordt blijkt iat leerlingen gebruik moeten rraken van de structurele methode 5 voor het maken van romananalyses daar komt nog bij dat gedurende het grootste deei van de experimentperiode niet anbeei fontijn 1975 maar drop 1970 het richtinggevende schoolboek is geweest uit ae documenten blijkt dat schoolboek steeds voorbestemd te zijn geweest om in de iko praktijk gebruikt te gaan worden als uiteindelijk in het rlpn voor anbeek fontijn 1975 gekozen wordt gebeurt dat met gelijktijdige ingebruikneming van een stencil dat door een vh30 docent is geschreven met de bedoeling om anbeek fontijn geschikt te maken voor het romananalyse onderwijs in de vhbo bij nadere beschouwing blijkt dit stencil vrijwel het complete begrippenapparaat van drop 1970 te bevatten we kunnen dan ook concluderen dat de structuuranalytische literatuurbenadering in het rlpn als wenselijk wordt voorgeschreven nu hoeft dit geen bevreemding te wekken wanneer we ons realiseren dat zo rond 1970 de historische literatuurbenadering terrein begon te verliezen ten opzichte van de structuuranalytische tenminste wanneer we afgaan op wat toonaangevers op dat moment in hun artikelen stellen brandt corstius 1970 boot 1971 westhof 1971 en bonset 1972 vinden literatuurgeschiedenis voor het onderwijs vooral dat van het havo van minder belang dan aandacht voor het literaire werk zelf en voor structurele analyse daarvan we kunnen dus stellen dat de innoverende vhbo docenten in hun keuze voor een wenselijke literatuurbenadering aansloten bij wat toonaangevers op dat moment kennelijk vonden dat zou moeten in lko namelijk een structuuranalytische literatuurbenadering tenslotte kunnen we concluderen dat uit dit alles blijkt dat we tijdens de experimenteerperiode niet alleen te doen hebben met een structurele vernieuwing de oude 3 jarige vooropleiding bevatte immers geen onderdeel letterkunde in het leerplan voor moedertaalonderwijs maar tevens met een vakinhoudelijke vernieuwing in de keuze voor de structuuranalytische literatuurbenadering wordt aangesloten bij wat op dat moment als beter lko ervaren wordt of zoals drop 1970 in zijn inleiding zegt het encyclopedisch literatuur geschiedenis ja het encyclopedisch cultuurideaal wijkt voor het ideaal van activiteit directe betrokkenheid doorleving 24 3 3 enquete wanneer we enquetegegevens confronteren net de voorschriften en voorsteller van het rlpn blijkt dat de invloed van het rlpn duidelijk merkbaar is de huidige lespraktijk vertoont volgens de respondenten 6 veel overeenkomst met wat in het rlpn ten aanzien van iko geregeld werd zo reageert het merendeel van de respondenten met instemming 22 resp of met instemming met enig voorbehoud 12 resp n 42 op de in de vorige paragraaf aangehaalde sub doelstelling voor literatuur uit het rlpn overal wordt met een boekenlijst gewerkt en vrijwel overal 40 resp n 42 met romananalyses ik heb al een boek is in de lespraktijk van 27 respondenten aanwezig hetzij als boek zelf hetzij in de vorm van een verwerking in door de docenten gemaakt materiaal ook van de in het rlpn vastgelegde schoolonderzoekregeling wordt zelden afgeweken evenals van de voorgeschreven wegingsfactor toch wordt uit de enquetegegevens ook een zekere spanning zichtbaar tussen het rlpn en wat respondenten zeggen dat ze doen door 20 respondenten n 42 worden bij de vhbo doelstelling voor lko kanttekeningen geplaatst deze kanttekeningen zijn te groeperen rond thema s als haalbaarheid ik zie hiervoor in vhbo geen mogelijkheid of al die aspecten werkelijk haalbaar zijn wellicht wat te hoog gegrepen prioritering van verschillende elementen uit de sub doelstelling historische aspecten minder belangrijk visie of mening verruimen minder belangrijk nuancering van termen uit de sub doelstelling mag ik onder verruimen ook veranderen verstaan literaire dient dan eerst gedefinieerd te zijn en de mate van volledigheid erg vol te ingewikkeld ik mis echter van alles daarnaast wijkt tweederde van de respondenten af van de aanwijzingen in het rlpn omtrent de samenstelling van de boekenlijst en of het aantal romananalyses waarbij een tendens is te bespeuren om hieraan strengere voorwaarden te verbinden naast een geringere tendens om de voorwaarden te versoepelen ook uit andere enquetegegevens blijkt een bepaalde spanning invloed uit te oefenen op de respons verschillende vakparadigma s blijken op verschillende niveaus in hun onderlinge relatie dominantieverschijnselen te vertonen zo domineert in de beroepsopleiding van de respondenten het vakparadigma dat de historische literatuurbenadering als de meest wenselijke ziet en de literaire canon in het centrum van de aandacht plaatst tenminste wanneer we afgaan op wat de respondenten zeggen dat hen uit hun opleiding het meeste is bijgebleven literaire stromingen en periodes knuvelder deel i t m iv literatuurgeschiedenis daarnaast zien we op het niveau van wat de respondenten zeggen over hun huidige lko opvattingen dat de structuuranalytische literatuurbenadering bij ruim de helft van de respondenten domineert deze benadering ondervindt echter 25 concurrentie van cie litarair sociologische en van de doorwerking van de historische literatuurbenadering op dit niveau lijkt tevens de literaire canon wat minder cantraal te staan slechts vijf respondenten zeggen zich te kunr en vinden in een omschrijving van literatuur als de zogenaamce hoge gecanoniseerde literatuur wanneer we echter enguetegegevens omtrent da lsspraktijk de toetsing en de gang van zaken bij het schoolonderzoek bekijken blijkt dat de structuuranalytische literatuurbenadering stevig verankerd is in ae lko praktijk van de respondenten romananalyses blijken hoofdonderwerp van gesprek te zijn op schoolonderzoeken de literairs canon bepaalt de vulling van leeslijsten eventuele concurrentie komt nu vooral vanuit de historische literatuurbenadering die van de literatuursociologie is in deze context vrijwel verdwenen we kunnen hieruit een aantal conclusies trekken allereerst kunnen de verschillen tussen de uitspraken over opvattingen en over de praktijk geinterpreteerd worden in termen van een strijd tussen verschillende vakparadigma s in de tweede plaats zien we dat een document met een officiele status als het rlpn op deze strijd invloed uitoefent en dat een traditioneel vakparadigma wellicht door de opleiding van de respondenten gemakkelijker aanwezig blijft in de opvattingen van de respondenten dan dat een concurrerend paradigma bijvoorbeeld dat van de literatuursociologie doordringt in wat zij over hun praktijk zeggen daarnaast komt echter vooral uit antwoorden op vragen naar de mate van tevredenheid met de actuele lko praktijk en naar eventuele problemen die de respondenten hierin zien een ander probleem in beeld vakinhoud vakparadigma s literaire canon etc blijken niet de enige zorg van de respondenten te zijn in een aantal opmerkingen over schoolonderzoeken en de beoordelingscriteria daarbij zien we een spanning tussen kennis en leesplezier tussen bijvoorbeeld literatuurgeschiedenis en eigen verwerking van het gelezene tussen wat is toetsbaar en wat niet in de opmerkingen over wat de respondenten als problemen ervaren komen leerlingen en niet vakinhoudelijke voorwaarden naar voren als kennelijk constituerende elementen van hun lko praktijk zo maakt een groep respondenten zich er zorgen over of de leerlingen wel iets hebben aan het lko en een andere groep toont zich bezorgd of de leerlingen wel genoeg doen verder noemen veel respondenten 14 van de 30 respondenten allerlei zaken die hen zouden kunnen helpen bij de vormgeving van hun lko praktijk een drama cursus een goede methode geld een uitgebreide bibliotheek bloemlezingen korte verhalen bundels etc kennelijk ervaren de respondenten dat ze met meer rekening moeten houden dan alleen met het over het voetlicht brengen van inhouden uit de vakverwante academische discipline met leerlingen bijvoorbeeld en met wat zij zien als 26 de mogelijkheden binnen de situatie zoals ze die aantreffen op hun school inclusief beoordelingscriteria voor schoolonderzoekprestaties 3 4 case studies 3 4 0 inleiding de analyse van de key incidenten resulteerde in de vaststelling dat er drie belangrijke factoren zijn die het gedrag van de betrokken docenten in de klas beinvloeden aandacht van de docent voor de vakinhoud aandacht van de docent voor de leerlingen aandacht van de docent voor de schoolse situatie uitgaande van de aandacht die de docent besteedt aan de vakinhoud hebben we ons bij ieder key incident afgevraagd wat is hier de vakinhoud hoe verhoudt die vakinhoud zich tot de schoolvakverwante academische discipline en hoe wordt de vakinhoud manifest zie 2 2 4 deze laatste vraag zette ons op het spoor van de twee andere factoren leerlingen en de schoolse situatie 3 4 1 de vakinhoud in alle zes key incidenten komt naar voren dat de docenten de vakinhoud belangrijk vinden onder vakinhoud moet hier dan verstaan worden de verhalen en de onderwerpen die de docent aan de orde stelt en de manier waarop die behandeld worden onmiskenbaar zijn de inspanningen van de docenten onder studie erop gericht de leerlingen in aanraking te brengen met literaire teksten en hen te leren hoe ze die adeguaat kunnen analyseren wat kenmerkt nu de vakinhoud in de bestudeerde gevallen in de eerste plaats zien we dat wat betreft de keuze van teksten en dus van auteurs wordt aangesloten bij de literaire canon er worden onder andere verhalen behandeld van h meinkema m biesheuvel m van keulen m minco j vandeloo d walda en h claus deze keuze voor werken uit de literaire canon wordt niet geproblematiseerd in de tweede plaats wordt duidelijk dat de docenten hun leerlingen een literair theoretisch begrippenapparaat willen leren hanteren het gebruik van die begrippen door de docenten in de klas houdt echter eerder verband met schoolboeken voor lko dan met literair wetenschappelijke werken vooral drop 1970 en anbeek fontijn 1975 zijn in dit opzicht aan te merken als leveranciers van omschrijvingen en begrippen in mindere mate geldt dit ook voor meyerink vos 1977 en jansen 1978 verder hebben we duidelijke sporen aangetroffen uit schut 1980 in de derde plaats zien we dat in de key incidenten de structuuranalyse nadrukkelijker aanwezig is dan andere literatuurbenaderingen de docenten stellen onder andere de volgende begrippen aan de orde thema scenisch synchroon 27 leidmotief in een key mcident wordt het begrip spanning tesproken bij de gehanteerde omschrijving bleek invloed merkbaar an anieek fontijn 1975 in een incident is echzer ook sprake van concurrentie vanuit een literair sociologi3che benadering in dit incident bespreekt de docent het begrip conflict van pinxteren swennen 1985 396 399 onze aandacht voor de vraag hoe wordt de vakinhoud manifest in de ke7 incidenten gaf ons inzicht in esn belangrijk aspect van het realiseren van de vakinhoud in de klas namelijk verdunning van de vakwetenschap dit wordt vooral iuidelijk als we de literaxr theoretische begrippen die de docenten in de les georuiken vergelijken met die in schoolboeken en wetenschappelijke publikaties we zien dan dat de docenten rekening houden met wat zij kennelijk beschouwen als het opnamevermogen van leerlingen en dat zi proberen de complexe literair theoretische begrippen aan de leerlingen aan te passen dat wil zeggen eenvoudiger te maken bovendien definieren ze de begrippen zodanig dat slechts een interpretatie mogelijk is met andere woorden de begrippen worden eenduidig gemaakt die ene interpretatie maakt het dan mogelijk de toepassing van het begrip die de docent naar aanleiding van een concreet verhaal voorstelt als enig juiste aan te merken we hebben dit bijvoorbeeld kunnen constateren in het key incident leidmotief zie par 1 poppen wordt opgevat als het leidmotief van het betreffende verhaal omdat de docent dat voorstelt de antwoorden van de leerlingen worden door de docent afgekeurd van pinxteren swennen 1985 399 400 het eenvoudig en eenduidig maken van de vakwetenschap verdunning kan ook in verband gebracht worden met de betekenis die in een schoolse situatie aan kennis wordt gegeven kennis is op school niet een voortdurend veranderend systeem van interpretaties van de werkelijkheid dit begrip van kennis wordt meer benaderd door de wetenschap maar een onbetwistbaar geheel aan feiten die geleerd kunnen worden en in de beheersing waarvan geoefend kan worden zie aalsvoort van der leeuw 1982 40 3 4 2 de leerling uit de analyse van de key incidenten blijkt dat het eenvoudig en eenduidig maken van de vakinhoud het karakter kan aannnemen van praktische handelingsvoorschriften voor de leerlingen zo wordt van het begrip leidmotief gezegd dat het verscheidene keren in exact of bijna exact dezelfde bewoordingen in het verhaal voorkomt en dat het een belangrijk onderdeel van het verhaal is hierdoor kunnen de leerlingen het idee krijgen dat ze alleen maar woorden op moeten zoeken die een aantal keren voorkomen en die belangrijk zijn de docent gaat hiermee voorbij aan de complexiteit van het begrip leidmotief en aan de functie ervan hij reduceert het begrip tot enkele vormkenmerken die door de 28 leerlingen gemakkelijk kunnen worden opgezocht in een verhaal van pinxteren swennen 1985 375 395 daarnaast vinden beide docenten het kennelijk ook belangrijk dat ce leerlingen de letterkundelessen leuk vinden ook in algemene zin hebben de leerlingen invloed op het gedrag van de docent we zien dat beide docenten streven naar een goede sfeer in de klas positieve reacties op leerlingenantwoorden al blijken die naderhand eventueel toch afgekeurd te worden langdurige uitleg als rechtvaardig willen overkomen zijn volgens ons uitingen van het feit dat de docenten er belang aan hechten de leerlingen serieus en humaan te behandalen 3 4 3 de schoolse situatie een element van de schoolse situatie dat door de docenten kennelijk heel belangrijk wordt gevonden is de tcets c g het schoolonderzoek letterkunde we zien in de key incidenten dat beide docenten hun lessen vooral zien als een voorbereiding van de leerlingen op het schoolonderzoek de vakinhoud lijkt vooral eenvoudig en eenduidig gepresenteerd te worden caadat die in een later stadium aan de hand van toetsvragen moet kunnen worden gereproduceerd een belangrijke rol lijkt daarbij ook te spelen de wens van beide docenten om gemaakte toetsen op rechtvaardige en voor de leerlingen controleerbare wijze te beoordelen dit springt vooral in het oog wanneer de toets wordt nabesproken daarbij speelt een tevoren samengesteld correctiemodel dat kennelijk het enig juiste antwoord bevat een belangrijke rol een ander element van de schoolse situatie dat uit de analyse van de key incidenten naar voren komt is het statusverschil tussen leerling en docent beide docenten presenteren zich als de bezitters van het juiste antwoord als deskundigen op het gebied van literatuuranalsye die bijgevolg ook van de leerlingen kunnen beoordelen of ze goede dan wel foute antwoorden geven een derde element van de schoolse situatie is dat beide docenten er uitgesproken zorg voor dragen dat de voortgang van de les zoals zij die in hun hoofd hebben niet belemmerd wordt 3 4 4 strijd in de klas als we het geheel van de analyses van de zes key incidenten proberen samen te vatten komen we tot het volgende de docenten onder studie organiseren hun onderwijsleersituaties zodanig dat ze in ieder geval aandacht kunnen besteden aan de vakinhoud de leerlingen en de eisen van de schoolse situatie afgaande op wat de docenten zelf rapporteren over hun onderwijs vinden ze de aandacht voor de vakinhoud en de leerlingen het belangrijkst sprekend over de vakinhoud doen ze dat voornamelijk in termen ontleend aan de schoolvakverwante academische discipline aandacht voor de leerlingen vertaalt zich vooral in termen van welbevinden inbreng van eigen ervaringen en leesplezier 29 in de geobserveerde lessen zijn alle drie de aandachtspunten onmiskenbaar terug te vinden volgens onze interpretatie is in een concrete lesgebeurtenis echter steeds een aandachtspunt dominant en daarmee bepalend voor wat er op dat moment aan de hand i3 gelet op de aandacht voor de vakinhoud moeten we constateren dat die in de door ons bestudeerde lessen meestal sterk vereenvoudigd wordt voorzover we konden nagaan spelen daarbij de aandacht voor de erlmgen maar vooral ook de aandacht voor de eisen van de schoolse situatie een doorslaggevende rol een en ander leidt ons tot de conclusie dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de vakinhoud zoals we die waarnemen in de bestudeerde lessen kan bijdragen tot het bereiken van het lko op de manier waarop de docenten zich dat voorstellen 4 discussie in deze paragraaf willen we een aantal discussievragen stellen bij de voornaamste bevindingen van ons onderzoek en bij de gekozen methodologische uitgangspunten en werkwijzen repectievelijk in 4 1 en 4 2 daarna leggen we een relatie tussen ons onderzoek en ander onderzoek op het gebied van letterkunde onderwijs 4 3 tenslotte maken we een paar opmerkingen over de waarde en mogelijke praktijkrelevantie van dit onderzoek 4 4 4 1 verhouding tussen theorie en praktijk in ons onderzoek hebben we een aantal empirische gegevens geanalyseerd en die met elkaar in verband gebracht het ging daarbij om de inhoud van de schoolvakverwante academische discipline de inhoud van vakdidactische publikaties en van publikaties van toonaangevers de inhoud van het rlpn voor het vhbo in een enguete en interviews gerapporteerde ideeen en gedrag omtrent de lko praktijk in 1983 op de vhbo in lessen geobserveerd gedrag in twee lko praktijken op de vhbo in hetzelfde jaar in de drie eerstgenoemde analyses vonden we een antwoord op de vraag wat er eigenlijk zou moeten gebeuren in het lko anders gezegd daarin komt de retoriek over het lko boven tafel de laatstgenoemde analyse laat zien wat er werkelijk gebeurt in lko ze heeft betrekking op de praktijk de plaats van analyse van de enquete en interviewgegevens is moeilijker te bepalen het hangt van veel factoren af in hoeverre die in verband staan met de retoriek dan wel met de praktijk 30 in deze sub paragraaf gaan we nader in op de twee bestudeerde lko praktijken dat wil zeggen op de interviews en observaties overeenkomstig het hoofdaccent in het onderzoeksverslag van pinxteren swennen 1985 42 beide docenten komen daaruit naar voren als leerkrachten die zeggen dat ze globaal de voorschriften volgen die in het rlpn zijn geformuleerd de literaire canon en structurele analyse maar ze zeggen ook dat ze andere onderwerpen belangrijk vinden die andere onderwerpen aijn te verbinden met concurrerende vakparadigma s voor lko zo vindt bijvoorbeeld de ene docent dat machtsverhoudingen maatschappelijke rolpatronen en andere onderwerpen uit de literatuursociologie in het analyse apparaat voor de verwerking van door leerlingen gelezen literatuur opgenomen moet worden een bijzonder onderwerp voor haar vormt het beschrijven en onderzoeken van sekse rolpatronen in literatuur daarbij sluit ze aan bij feministisch georienteerde literatuurbeschouwing ib 245 252 ze besteedt in haar lessen aan deze onderwerpen ook daadwerkelijk aandacht ib 319 e v de andere docent zegt in zijn lko aandacht te besteden aan de leeservaringen van zijn leerlingen en aan hun herkenningsmogelijkheden ib 276 279 in zijn lessen komen strips massamedia televisie spanningsbeleving en zelf fictie produceren aan de orde in dat opzicht is zijn praktijk te verbinden met een vakparadigma waarin de literaire canon niet zo centraal staat en waarin tekstervaring belangrijk wordt gevonden wellicht zijn hier relaties mogelijk met een receptie esthetische benadering van literatuur ib 264 e v 282 e v 337 e v als we nu als onderzoekers en dus vanuit ons perspectief analyseren hoe de retoriek uit het rlpn en de eigen retoriek van de docenten zich verhouden tot de geobserveerde praktijk dan signaleren wij een discrepantie de retorisch geformuleerde doelstellingen krijgen weliswaar enige gestalte in de gerealiseerde praktijk maar bereikt worden ze niet of nauwelijks in een vorige paragraaf hebben we al gesteld dat dit valt te begrijpen als we niet alleen letten op de vakinhoud maar ook andere aandachtspunten met name de leerling en de school in de analyse betrekken kennelijk domineren die uiteindelijk het gerealiseerde docentengedrag dat begrijpen doet overigens niets af aan de constatering dat de retoriek uit het rlpn als een verdunning van schoolvakverwante academische vakinhouden in het gerealiseerde onderwijs terecht komt en dat de eigen retoriek voornamelijk gerepresenteerd wordt in uitlatingen van de docenten voorzover die al aanwezig is in de praktijk verdwijnt die in de loop van de interactie naar de achtergrond een concrete illustratie is hier wellicht nog op zijn plaats een docent vertelde in de interviews dat ze het belangrijk vond om 31 wat meer met leerlingen ta praten over lezen 1 ib 251 in het begin van de geobserveerde serie lessen geeft ze dit streven vorm door leerlingen naar hun leesvoorkeuren te vragen om zoals ze ook tijdens de les zelf zegt aan de hand daarvan gerichte adviezen te kunnen geven voor de samenstelling van hun leeslijst in de loop van de les blijkt echter deze leerlinggerichtheid uit te pakjcen als een manier om de op een bepaald niveau ingeschatte leesvoorkeuren van e leerlingen op te tillen naar een gewenst ander niveau dat van ae literaire canon die is namelijk onderwerp van gespreit op het schoolonderzoek wat gechargeerd gesteld aansluiten bij de leesvoorkeuren wordt leesvoorkeuren gebruiken om snel en efficient bij het gewenste doel uit te komen ib 407 dit soort discrepanties doet zich op het microniveau het sterkst gelden in de door ons bestudeerde lespraktijk blijken docenten zich vaak bewust van die spanning tussen retoriek en praktijk de invloed van de school van institutionele factoren is duidelijk aanwijsbaar factoren als de voortgang van de les het nakomen van sectie afspraken de toets of het schoolonderzoek het regelsysteem voor wenselijk docent en leerlinggedrag belemmeren of verhinderen de realisering van de vakinhoudelijke doelstellingen de vraag rijst nu natuurlijk wat we met dit verworven inzicht aan moeten een inzicht dat overigens onder de trefwoorden verhouding theorie praktijk globaal al langer bekend is voorzover wij nu kunnen overzien kan de discussie over die vraag de volgende richtingen uit a de retoriek zou wat realistischer geformuleerd kunnen worden alleen al het inzicht dat het om retoriek gaat en niet theorie die als het ware objectiverend en min of meer dwingend voorschrijft zou onzes inziens daartoe kunnen bijdragen een realistischer retoriek kan wellicht bepaalde frustraties bij docenten en leerlingen wegnemen al weet je niet welke andere daarvoor weer in de plaats komen b institutionele belemmeringen moeten weggenomen worden maar de tijd van de schooling society waarnaar heel wat retoriek over lko lijkt te verwijzen schijnt voorbij 4 2 onderzoeksmethodologie de al zo vaak gevoerde discussie over de sterke en zwakke kanten van wat genoemd wordt kwantitatief en kwalitatief onderzoek zullen we in dit artikel niet heropenen in deze sub paragraaf willen we slechts een aantal beperkingen van ons eigen onderzoek ter discussie stellen bij de bespreking daarvan raken we onvermijdelijk wel aspecten van de genoemde discussie onder 32 andere omdat we ons baseren op publikaties als guba 1978 en woods 1979 waarin die discussie wel gevoerd wordt ons onderzoek is te karakteriseren als schooletnografisch dat wil zeggen dat het per definitie geen pretenties heeft wat betreft statistische generaliseerbaarheid uitspraken over de docenten onder studie betreffen hen en hun zeer complexe onderwijswerkelijkheid dat behoeft overigens niet te verhinderen dat andere docenten zich herkennen in de resultaten van ons onderzoek en met de gewonnen inzichten iets doen over wat onderzoekers inclusief wijzelf met resultaten van schooletnografisch onderzoek kunnen doen bestaat binnen de schooletnografie zelfs verschil van opvatting sommigen wensen de resultaten exclusief als ideografisch op te vatten een beschrijving van een unieke situatie met geen ander doel dan een diepgaander begrip van het sociale handelen in de situatie onder studie woods 1979 268 anderen zoeken adequate manieren om schooletnografisch onderzoek ook nomothetisch te maken zodat generaliseren vergelijken en theorievorming mogelijk worden wat ons eigen onderzoek betreft moeten we eerst op een specifiek probleem wijzen de key incidentanalyse die wij hebben toegepast maakt het in principe noodzakelijk aannemelijk te maken dat de gekozen incidenten representatief zijn voor het totale materiaal en dat de daarop gebaseerde conclusies dus geldig zijn voor de totale situatie onder studie voorzover wij weten bestaan er geen standaardprocedures voor dat aannemelijk maken in het onderzoekverslag menen we die representativiteit aangetoond te hebben bij gebrek aan standaardprocedures zal wie daardoor niet overtuigd wordt het onderzoek over moeten doen met betrekking tot de toepasbaarheid van onze resultaten nemen we vooralsnog een tussenpositie in in de woorden van woods 1979 268 it might not in itself permit generalization though it might serve as a basis het idee van strijd in de klas rivaliserende concerns in termen van het onderzoeksverslag lijkt ons een vruchtbaar interpretatief kader te bieden voor verder onderzoek kenmerkend voor schooletnografisch onderzoek is onder andere dat geen pogingen ondernomen worden om de invloed van de onderzoeker op de situatie te elimineren dat is een keus gebaseerd op weloverwogen kentheoretische en methodologische argumenten die in dit korte bestek niet uitgewerkt kunnen worden cf hammersley 1983 hammersley atkinson 1983 onderzoek wordt daarbij opgevat als een sociaal proces waarin de interactie tussen onderzoeker en onderzochte tot de ruwe data behoren tegelijkertijd geldt dat de eis van betrouwbaarheid niet aan de data gesteld wordt maar aan de interpretatie daarvan een belangrijke techniek om die intersubjectieve betrouwbaarheid van interpretaties te bereiken 33 biedt de zogenaamde triangulatie tr eer dan een onderzoaker passen verschillende technieken tce op dezelfde ruwe data en betrekken de uitkomsten daarvan op elkaar in het door ons uitgevoerde onderzoek is er naar op beperkte schaal getrianguleerd a we hebben wel verschillende onderzoekstechnieken toegepast maar onze uiteindelijke interpretaties zi n voornamelijk gebaseerd op de observationele data b hoewel van pinxteren en swennen beiden verantwoordelijk zijn voor het hele onderzoek is er op onderdelen ook sprake geweest van een zekere taakverdeling de onderzoekerstriangulatie is dus maar ten dele doorgevoerd c in navolging van bonset nielen 1982 26 is met tegenlezers gewerkt als zodanig hebben doctoraalonderzoekers gefunctioneerd in de praktijk hebben echter alleen de onderzoekers en de begeleider systematische bijdragen geleverd aan de interpretatie dat betekent dus ook dat de docenten onder studie nauwelijks hebben bijgedragen aan het onderzoek als onderzoekers de leerlingen zijn op geen enkele manier als onderzoekers bij het onderzoek betrokken geweest 7 een deel van de genoemde beperkingen van ons onderzoek is toe te schrijven aan het feit dat kwalitatief onderzoek nog weinig standaardprocedures kent een ander deel heeft te maken met de omstandigheid dat ons onderzoek leeronderzoek c g studentenonderzoek is geweest dat betekent enerzijds dat op de achtergrond daarvan steeds het belang van afstuderen een belangrijke rol speelt anderzijds houdt dat ook in dat het moet passen binnen de kaders van het onderzoek van de begeleider het onderzoek van de nijmeegse vakdidactici concreet impliceerde dat docentgericht onderzoek naar vakinhouden ondanks die beperkingen pretenderen we wetenschappelijk verantwoord onderzoek gedaan te hebben ons onderzoek is systematisch en controleerbaar opgezet en uitgevoerd de controle is mogelijk door de verantwoording die we hebben afgelegd van onze werkwijzen en via de uitgebreide beschrijving van de situatie die we onderzocht hebben daarnaast is de analyse van het observatiemateriaal de key incidentanalyse volledig in het verslag opgenomen 4 3 andere onderzoeken naar letterkunde onderwijs claasen 1982 rapporteert over onderzoek naar doelstelling van literatuuronderwijs ook hij signaleert dat docenten op de vraag wat zou moeten verschillende doelstellingen formuleren die tot verschillende vakparadigma s te herleiden zijn ook claasen komt een bepaalde spanning op het spoor tussen verschillende doelstellingen bij een docent en tussen doelstelling en realisering ervan 34 de doelstelling leesplezier bevorderen blijkt voor al zijn respondenten vrijwel nastrevenswaard en tegelijk het moeilijkst realiseerbaar daarnaast blijken doelstelling als structurele kenmerken van een tekst kunnen herkennen en kennis hebben van historisch letterkundige ontwikkelingen ook hoog te scoren zodat valt te constateren dat de structuuranalytische en historische literatuuropvatting stevig verankerd zijn in de retoriek van de docenten ib 42 81 ook kleinere overeenkomsten zijn te bespeuren de boekenlijst op de vhbo en het havo zijn ongeveer even groot er is in beide gevallen een lichte tendens ora literatuurgeschiedenis ook als losstaand van het gelezen werk te toetsen en aan het schoolonderzoek wordt ongeveer dezelfde wegingsfactor toegekend een klein verschil valt ook te signaleren romananalyse komt kennelijk niet voor op het schoolonderzoek havo wellicht is dit te herleiden tot een formeel verschil tussen het rijksleerplan voor vwo havo mavo en het rlpn het laatste schrijft eenvoudig meer voor uit een nog interne publikatie over het onderzoek van de moor en thijssen zie voor een verkorte versie daarvan de moor thijssen 1985 blijkt dat strijd in de klas ook elders bestaat in hun meer kwalitatief opgezette deel van hun onderzoek beschrijven ze een leraar die leerlinggericht wil werken maar tegelijkertijd veel waarde hecht aan het onderwerp hermetische lyriek de beschrijving van de moor en thijssen laat de mogelijkheid open dat de retorische eis van leerlinggerichtheid sterk onder druk staat van de vakinhoud we vermoeden een samenhang met institutioneel bepaalde kenmerken van docentengedrag de docent weet wat aan de orde moet komen en of dat moeilijk is hij weet ook wat daaraan ervaren moet worden de beschrijving van de moor en thijssen is in de publikatie die wij geraadpleegd hebben echter te beknopt om die relatie plausibel te maken met deze korte bespreking van twee onderzoeken hopen we duidelijk gemaakt te hebben dat de confrontatie van de resultaten van verschillende empirische onderzoeken tot interessante nieuwe vraagstelling kunnen leiden wat dat betreft is er nog genoeg werk aan de winkel 4 4 praktijkrelevantie ons onderzoek is allereerst leeronderzoek geweest als onderzoekers hebben wij er in ieder geval veel van geleerd in de voorgaande paragrafen menen we te hebben aangetoond dat er uit ons onderzoek ook het een en ander te leren valt over de praktijk van letterkunde onderwijs kan die praktijk er ook wat zelf van leren een antwoord op die vraag geven we met veel 35 aarzeling aan het eind van deze sub paragraaf hopen we dat de achtergrond van die aarzeling duidelijk is geworden ir het kader van de praktijkrelevantie wijzen we er allereerst op dat nu een systematische en controleerbare beschrijving voorligt van een vernieuwingspoging van letterkunde onderwijs en van een concrete praktijk daarbij 8 voorzover wij weten bestond die in nederland nog niet voorzover de praktijk er belang bij heeft zicht te krijgen op factoren die een vernieuwingspoging bevorderen of belemmeren zijn beschrijvingen waaruit duidelijk wordt wat er werkelijk in onderwijs gebeurt broodnodig wat betreft de waarde van ons onderzoek voor direct betrokkenen de letterkundedocenten aan de vhbo de kansen om die te toetsen hebben we grotendeels moeten laten lopen zie 4 2 voorzover we daar toch zicht op gekregen hebben in informele contacten levert dit onderzoek in ieder geval een beeld op zo men wil een spiegel voor docenten die daar belang in stellen een spiegel die laat zien hoe het letterkunde onderwijs op de vhbo bij de docenten onder studie in elkaar zit en hoe deze docenten functioneren binnen het geheel van regels waaraan de institutie hen bindt en vanuit de retoriek die van verschillende kanten op hen losgelaten wordt in die spiegel worden een aantal spanningen zichtbaar die er kennelijk voor zorgen dat het letterkunde onderwijs eruit ziet zoals het eruit ziet tegelijkertijd wordt het bestaan van die spanningen begrijpelijk gemaakt uitgaande van onze eigen reacties vooral als docent op dit spiegelbeeld zijn we geneigd aan te nemen dat het inspireert tot activiteiten om de gesignaleerde spanningen op te heffen tegelijkertijd beseffen we dat de belangrijkste spanningsbron de schoolse situatie de toets het schoolonderzoek buitengewoon moeilijk aan te pakken is zonder je als docent buiten de maatschappelijke realiteit te plaatsen impliciet hebben we al aangegeven dat wij ons onderzoek zelf van het meeste belang achten voor leerplanontwikkelaars en opleiders ons onderoek documenteert dat docenten meer aan hun hoofd hebben dan alleen het realiseren van een bepaalde wenselijk geachte vakinhoud hun zorg voor de leerlingen in zo ruim mogelijk zin en hun zorg voor de instandhouding van de schoolse situatie gericht op kennisproduktie en reproduktie oefenen een grote invloed uit op hun gedrag aan dat complexe samenspel van sturende factoren moet in leerplanontwikkeling en opleiding onzes inziens meer aandacht besteed worden vakinhoudelijke aanbevelingen zijn mooi maar ze moeten in direct verband gebracht worden met pedagogische en institutionele factoren tenslotte nog het volgende de vhbo wordt al sinds de experimenteerfase in ha r bestaan bedreigd op grond v n de 36 herstructurering van het mhno mspo en van de discussies over de middenschool wordt vaak aangenomen dat de doorstromings en tweede kansfunctie van de vhbo wel elders gerealiseerd zal worden daarnaast wordt de vhbo informeel wel eens laatdunkend betiteld als een minusvariant van het havo uit ons onderzoek komt naar voren dat de praktijk van letterkunde onderwijs op de vhbo niet wezenlijk verschilt van die op het havo zie 4 3 en al hebben we daarnaar geen onderzoek gedaan de vhbo lijkt ons nog steeds een unieke mogelijkheid in het nederlandse onderwijsbestel om verkeerd doorverwezen leerlingen en laatbloeiers de kans te bieden alsnog deel te nemen aan het hoger beroepsonderwijs nijmegen december 1985 april 1986 noten 1 kennelijk is bedoeld voortbouwend op die onderdelen uit het lhno curriculum die niet direct tot de praktische vakken gerekend worden zoals koken en naaien 2 vaak wordt als taak van wetenschappelijk onderzoek naar onderwijs gezien het produceren van verklaringen voor waargenomen menselijk gedrag in aansluiting op natuurwetenschappelijk onderzoek wordt dan weer van een verklaring verwacht dat die in termen van oorzaak en gevolg geformuleerd wordt op basis waarvan voorspellingen mogelijk zijn die toekomstig gedrag beheersbaar maken vooralsnog lijken ons die verwachtingen te pretentieus wij streven ernaar waargenomen gedrag via ons onderzoek te begrijpen in dat verband gebruiken we de term plausibel plausibiliteit is een relatief begrip gebonden aan de ziens en zijnswijze van de betrokkenen een gedeeltelijke reconstructie van zo n zienswijze en zijnswijze benoemen we als een perspectief in dit geval een leraars respectievelijk een onderzoekersperspectief 3 in vergelijking met klinkenberg e a 1984 16 en sturm 1985 50 treedt hier een verschuiving op in definiering van de componenten van een leraarsperspectief zo n verschuiving is in de ontwikkeling van gefundeerde theorie normaal om aan te duiden dat het om een conceptuele analyse in ontwikkeling gaat gebruiken we de term losjes 37 4 dat overzicht is gemaakt aan ae hand van documenten die ofwel opvraagbaar zijn bi de c s bibliothaek of bij een van de onderzoekers in het archief van een van de betrokken scholen zijn alle doc umer tan ook aanwezig via de onderzoekers kan daartoe toegang verxregen worden 5 we gebruiken de termen structurele methode structurele analyse en structuuranalytische literatuurbenadering door elkaar aansluitend bij het gebruik daarvan in de verschillende documenten 6 een globale populatiebeschrijving levert het volgende beeld op de respondenten zi n gemiddeld vierendertig driekwart jaar oud onder hen zijn evenveel mannen als vrouwen ongeveer driekwart van de respondenten is in het bezit van een tweedegraads bevoegdheid 29 een kwart is eerstegraads bevoegd een persoon is afgestudeerd aan de pedagogische academie de respondenten zijn gemiddeld zeven en een half jaar werkzaam in het onderwijs en zes en een kwart jaar in de vhbo de meerderheid van de respondenten 24 is bij of na de aanvang van het schooljaar 1977 1978 aan een vhbo aangesteld die meerderheid heeft de experimenteerfase dus niet meegemaakt gemiddeld hebben de respondenten aanstelling van 23 4 uur per week 7 ook in onderzoek dat docentgeorienteerd is zouden onzes inziens leerlingen betrokken moeten worden belangrijk als aanvulling op ons eigen onderzoek lijkt ons bijvoorbeeld de vraag hoe de leerlingen het beschreven docentengedrag ervaren en wat voor invloed zij dat toekennen op hun eigen gedrag dat daarnaast leerlinggeorienteerd onderzoek noodzakelijk is hadden we graag in ons onderzoek aangetoond 8 het onderzoekverslag is niet meer verkrijgbaar wel is het natuurlijk in te zien op respectievelijk te lenen bij de bibliotheek van de k u n een enigszins gewijzigde versie van het onderzoekverslag zal verschijnen in de reeks studies in leerplanontwikkeling uitgegeven door de slo te enschede bibliografie aalsvoort m van der b van der leeuw leerlingen taal en school de rol van taal in elke onderwijsleersituatie enschede slo 1982 38 anbeek t j fontijn ik heb al een boek het analyseren van jeugdboeken lectuur en literatuur groningen wolters noordhoff 1575 besrs w van e a onderzoek naar vernieuwing en vernieuwingsweerstanden in het voortgezet moedertaalonderwijs in vonk e a red 1984 38 48 3ekkering h literatuuropvattingen in aa moedertaaldidactiek de visie op het literatuuronderwijs in zeggenschap en moedertaaldidactiek kritisch geanalyseerd in levende talen 1981 nr 364 683 698 blok w verhaal en lezer een onderzoek naar enige structuuraspecten van van oude mensen de dingen die voorbijgaan van louis couperus groningen woiters noordhoff 1960 diss r u u bonset h een didaktische aanpak van het analyseren van literaire prozateksten in havo vwo in levende talen 1972 nr 284 18 27 bonset h e a moedertaaldidactiek een handleiding voor het voortgezet onderwijs muiderberg coutinho 1980 bonset h e a red moedertaalonderwijs in ontwikkeling een overzicht van onderzoek tot 1981 muiderberg coutinho 1982 bonset h e nielen onderzoeksproject onderwijs in heterogene groepen in sturm 1982 17 34 boot m letterkundelessen in een zinvoller perspectief in levende talen 1971 nr 278 339 343 brandt corstius j c de algemene literatuurwetenschap en de letterkundelessen op de scholen voor voortgezet onderwijs in levende talen 1970 nr 264 37 41 bronzwaer w j m de zwijnen lusten geen parels meer overdenkingen bij de veranderde opvattingen over literatuur en literatuuronderwijs nijmegen k u 1977 k claasen h c j doelstellingen van het literatuuronderwijs zeist 1982 doctoraalscriptie r u u clark c m s florio understanding writing in school a descriptive study of writing and its instruction in two classrooms michigan irt 1982 39 delamont 3 d harral ton classrocm research a critique and a new approach in stubbs delamont 1979 3 20 dis l m van e a didactische handleiding voor de leraar in de moederzaal anisterdam purmerend groningen 1962 drop w indringend lezen 2 analyse van verhalend proza groningen wolters koordhoff 1970 variaties op een thema glaser 3 a strauss the discovery of grounded theory strategies for qualitative research chicago 1967 griffioen j h damsma zeggenschap groningen wolters moordhoff 1978 guba e g toward a methodology of naturalistic inquiry in educational evaluation los angeles uc 1978 halkes r r g m wolbert red docent en methode bijdragen tot de onderwijsresearchdagen 1984 lisse swets zeitlinger 1985 hammersley m e d the etnography of schooling methodological issues driffield nafferton books 1983 hammersley m p atkinson ethnograpy principles in practice london tavistock publications 1983 hoogeveen m m verkampen schrijfonderwijs in praktijk een verslag van een etnografisch onderzoek naar de uitwerking van thematisch cursorisch schrijfonderwijs op een basisschool enschede slo 1985 jansen b het andere ogen lezen groningen wolters noordhoff 1978 kayser w das sprachliche kunstwerk eine einfiihrung in die literaturwissenschaft bern munchen francke verlag 1948 klinkenberg s e a het onderzoek naar vernieuwing en vernieuwingsweerstanden in het voortgezet moedertaalonderwijs in spiegel 3 1984 nr 3 5 32 kroon s grammatica en communicatie in het onderwijs nederlands groningen wolters moordhoff 1985 diss k u n 40 kruithof j het oog van de meestee drie essays over literatuur op school den haag 1979 luxemburg j van e a inleiding in de literatuurwetenschap muiderberg coutinho 1981 maatje f c literatuurwetenschap grondslagen van een theorie van het literaire werk utrecht oosthoek 1970 mathieson m the preachers of culture a study of english and its teachers london george allen unwin ltd 1975 mathijssen m a j m de elite en de mythe een sociologische analyse van strijd om onderwijsverandering deventer van loghem slaterus 1982 meyerink h j vos tussen de regels methode nederlands voor 15 deel i groningen wolters noordhoff 1977 mooij j j a noodzaak en mogelijkheden van canonvorming in spektator 15 1985 nr 1 23 32 moor w de van tekstbestudering naar tekstervaring literatuurdidaktiek in wording in bonset e a red 1982 455 488 moor w de m thijssen leerlinggericht literatuuronderwijs in theorie en praktijk een nijmeegs onderzoek naar problemen van leraren in levende talen 1985 nr 406 639 644 pinxteren p van a swennen letterkunde onderwijs op de vhbo nijmegen k u n 1985 doctoraalscriptie schut b literatuuronderwijs in bonset e a 1980 309 373 soteman a l de structuur van max havelaar bijdrage tot het onderzoek naar de interpretatie en evaluatie van de roman utrecht 1966 diss ruu spradley j p participant observation new york etc holt rinehart winston 1980 stanzel f die typischen erzahlsituationen im roman dargestellt an tom jones moby dick the ambassadors ulysses u a wien stuttgart 1955 i stubbs m d hamilton e d explorations in classroom observation london 1979 41 sturm j e d vakdidaktisch onderzoek in ontwikkeling enschede slo aclc m 1982 sturm j enkele methodologische opmerkingen bij taalonderzoek ten dienste van onderzoek van het moedertaal onderwijs in gamma 7 1983 nr 2 3 365 391 sturm j over de receptie van taalbeheersingsonderzoek in moedertaalonderwijs in nederland historische en schooletnografische prolegomena in spiegel 3 1985 nr 1 45 68 sturm j wat is werkelijk over het gebruik en de interpretatie van vakinhoudelijke leerplanvernieuwingen in halkes wolbert 1985 111 124 tempelman j de mede zeggenschap van de wetenschapper in raster 7 1978 104 113 ven p h van de een geschiedschrijving van moedertaalonderwijs i en ii in spiegel 3 1985 nr 2 7 33 en nr 3 27 46 vonk j h c e a red onderzoek en ontwikkeling verslag van het vulon congres 1984 s gravenhage svo 1984 wardekker p interimrapport over het projekt driejarige vooropleiding voor het hoger beroepsonderwijs hoevelaken cps 1975 wellek r a warren theory of literature new york 1942 wels p p beckers hooi is anders oefeningen in verhaalontleding apeldoorn walraven 1975 wesdorp h schoolonderzoek voor het vak nederlands op het havo deel 1 enqueteresultaten amsterdam ritp 1974 wester f p j de gefundeerde theorie benadering een strategie voor kwalitatief onderzoek nijmegen k u n 1984 diss k u n westhoff g j inzicht in en kennis van literatuur in levende talen 1971 nr 278 377 387 woods p the divided school london etc routledge kegan paul 1979 42