Samenvatting:
Leerlingen van vwo 5 blijken niet in voldoende mate in om (1) authentieke en (2) onderbouwde uitspraken te doen over een roman. Door (a) leerlingen zelf lezersvragen en hypothesen te laten formuleren (b) in een leeskring en (c) door hen een literaire mindmap te laten verwacht de auteur dat zij meer authentieke en onderbouwde uitspraken doen over hun boek, en dat hun hun motivatie en zelfvertrouwen hiervoor groter wordt.
De ontworpen lessen zijn gebaseerd op authentieke opdrachten, leerlingen oefenen met de onderbouwing in interactie, ze werken autonoom in de klas, raken vertrouwd met het idee dat er in literatuurlessen meerdere antwoorden goed kunnen zijn en ze maken mindmaps. Er is gewerkt met een experimentele (wél mindmap) en een controlegroep (geen mindmap).
Ter evaluatie zijn de eindopdrachten van beide klassen met elkaar vergeleken met behulp van een schaalmodel; ook de motivatie en het zelfvertrouwen zijn gemeten en afgezet tegenover de voormeting. De resultaten van het ontwerp lijken op het eerste oog teleurstellend, hoewel het bemoedigend is dat er na de interventies meer authentieke uitspraken gedaan werden door het gebruik van eigen kernvragen over de gelezen roman.
De tekst is samengesteld uit verschillende papers waarin steeds een deel van het onderzoek centraal staat. Per paper is het daarbij relevante materiaal (zoals docenthandleiding, vragenlijsten, weergave van resultaten, …) in bijlagen opgenomen.
De redactie schrijft:
Interessant aan dit ontwerp is de inzet van de mindmap bij het lezen van romans (in tegenstelling tot korte verhalen, dat bij eerder onderzoek gebeurde). De verwachting was dat het visualiseren van allerlei verhaaltechnische elementen (zoals motieven, thema e.d) en de verbanden daartussen zou leiden tot meer onderbouwde uitspraken over de gelezen roman. Uitdaging is dan wel die opdracht goed te formuleren, te voorzien van een heldere instructie en tijd te nemen voor oefening.
Onduidelijk is hoe het komt dat het bedenken van authentieke lezersvragen en het opstellen van hypotheses op basis daarvan niet de ‘winst’ opleverde die blijkt uit onderzoek van Tanja Jansen, te weten, beter onderbouwde uitspraken over gelezen literatuur.
Verder onderzoek:
Er worden suggesties voor herontwerp gegeven die te maken hebben met het verbeteren van het onderzoek zelf (het meten en de samenstelling van de groepen en controlegroepen).
Daarnaast worden suggesties gegeven voor het verbeteren van de lessen: de instructie bij de mindmap moet het voor leerlingen eenvoudiger maken over de verbanden in de lesstof na te denken en te benoemen. Ook kunnen leerlingen meer begeleiding gebruiken bij het formuleren van echte lezersvragen, ondanks de schoolse setting die ze daarbij in de weg lijkt te staan. De eindopdracht kan ook een verbeterd worden waarbij leerlingen worden uitgedaagd om minder te concentreren op het navertellen van de plot, maar de kernvragen centraal te stellen.
Vervolgonderzoek zou zich dan ook kunnen richten op hoe leerlingen zeker genoeg worden om het ‘schoolse stramien’ dat ze verwachten los te laten en meer vrijheid te nemen in het maken van de opdrachten, en het stellen van vragen. De rol van de docent, die niet te sturend zou moeten zijn, zou ook nader onderzocht kunnen worden. De ervaring van de docent is immers dat leerlingen in staat zijn om – wanneer zij werkelijk de kans krijgen om zelf aan de slag te gaan met het interpreteren van hun boek – vragen te stellen die de betekenislaag van het boek raken, en antwoorden te geven die getuigen van een besef van de meerduidigheid van literatuur.
Leerlingen van vwo 5 blijken niet in voldoende mate in om (1) authentieke en (2) onderbouwde uitspraken te doen over een roman. Door (a) leerlingen zelf lezersvragen en hypothesen te laten formuleren (b) in een leeskring en (c) door hen een literaire mindmap te laten verwacht de auteur dat zij meer authentieke en onderbouwde uitspraken doen over hun boek, en dat hun hun motivatie en zelfvertrouwen hiervoor groter wordt.
De ontworpen lessen zijn gebaseerd op authentieke opdrachten, leerlingen oefenen met de onderbouwing in interactie, ze werken autonoom in de klas, raken vertrouwd met het idee dat er in literatuurlessen meerdere antwoorden goed kunnen zijn en ze maken mindmaps. Er is gewerkt met een experimentele (wél mindmap) en een controlegroep (geen mindmap).
Ter evaluatie zijn de eindopdrachten van beide klassen met elkaar vergeleken met behulp van een schaalmodel; ook de motivatie en het zelfvertrouwen zijn gemeten en afgezet tegenover de voormeting. De resultaten van het ontwerp lijken op het eerste oog teleurstellend, hoewel het bemoedigend is dat er na de interventies meer authentieke uitspraken gedaan werden door het gebruik van eigen kernvragen over de gelezen roman.
De tekst is samengesteld uit verschillende papers waarin steeds een deel van het onderzoek centraal staat. Per paper is het daarbij relevante materiaal (zoals docenthandleiding, vragenlijsten, weergave van resultaten, …) in bijlagen opgenomen.
De redactie schrijft:
Interessant aan dit ontwerp is de inzet van de mindmap bij het lezen van romans (in tegenstelling tot korte verhalen, dat bij eerder onderzoek gebeurde). De verwachting was dat het visualiseren van allerlei verhaaltechnische elementen (zoals motieven, thema e.d) en de verbanden daartussen zou leiden tot meer onderbouwde uitspraken over de gelezen roman. Uitdaging is dan wel die opdracht goed te formuleren, te voorzien van een heldere instructie en tijd te nemen voor oefening.
Onduidelijk is hoe het komt dat het bedenken van authentieke lezersvragen en het opstellen van hypotheses op basis daarvan niet de ‘winst’ opleverde die blijkt uit onderzoek van Tanja Jansen, te weten, beter onderbouwde uitspraken over gelezen literatuur.
Verder onderzoek:
Er worden suggesties voor herontwerp gegeven die te maken hebben met het verbeteren van het onderzoek zelf (het meten en de samenstelling van de groepen en controlegroepen).
Daarnaast worden suggesties gegeven voor het verbeteren van de lessen: de instructie bij de mindmap moet het voor leerlingen eenvoudiger maken over de verbanden in de lesstof na te denken en te benoemen. Ook kunnen leerlingen meer begeleiding gebruiken bij het formuleren van echte lezersvragen, ondanks de schoolse setting die ze daarbij in de weg lijkt te staan. De eindopdracht kan ook een verbeterd worden waarbij leerlingen worden uitgedaagd om minder te concentreren op het navertellen van de plot, maar de kernvragen centraal te stellen.
Vervolgonderzoek zou zich dan ook kunnen richten op hoe leerlingen zeker genoeg worden om het ‘schoolse stramien’ dat ze verwachten los te laten en meer vrijheid te nemen in het maken van de opdrachten, en het stellen van vragen. De rol van de docent, die niet te sturend zou moeten zijn, zou ook nader onderzocht kunnen worden. De ervaring van de docent is immers dat leerlingen in staat zijn om – wanneer zij werkelijk de kans krijgen om zelf aan de slag te gaan met het interpreteren van hun boek – vragen te stellen die de betekenislaag van het boek raken, en antwoorden te geven die getuigen van een besef van de meerduidigheid van literatuur.