Publicatie datum: 1990-01-01
Auteur: Iris Breetvelt
Collectie: 08
Volume: 08
Nummer: 2
Pagina’s: 49-59
Documenten
iris breetvelt schrijfproces en tekstkwaliteit een tussentijds onderzoeksverslag 1 inleiding en probleemstelling voorheen stond in het onderzoek naar schrijven het schrijfprodukt centraal sinds de jaren zeventig richt de aandacht zich tevens op het schrijfproces het denkproces zoals dat bij het uitvoeren van een schrijftaak plaatsvindt is daarmee onderwerp van studie geworden het onderzoek heeft o a het cogni tief psychologisch schrijfprocesmodel van flower hayes 1983 opgeleverd volgens dit non lineaire model bestaat het schrijfproces uit een aantal deelpro cessen die ten opzichte van elkaar hierarchisch georganiseerd zijn en in voortdurende onderlinge interactie verkeren de genoemde onderzoekers claimen met dit model zowel competent als ook incompetent schrijfgedrag te kunnen representeren ten behoeve van de ontwikkeling van hun model voor het schrijven van zakelijke uiteenzettende teksten bestudeerden flower hayes 1980 1985 de verschillen tussen de schrijfaanpak van goede en slechte schrijvers ook door andere onderzoekers zijn schrijfjprocessen vaak in samenhang met verschillen in schrijfvaardigheid bestudeerd met dergelijk onderzoek beoogt men inzicht te krijgen in die schrijfstrategieen waarin goed schrijven zich van slecht schrijven onderscheidt dit uiteraard met als achterliggend doel om adequaat gebleken cognitieve strategieen door middel van onderwijs te kunnen stimuleren in zulke onderzoeken worden niveaus van schrijfvaardigheid als onafhanke lijke variabele gerelateerd aan aspecten van het schrijfproces als afhankelijke variabele de bepaling van schrijfvaardigheid heeft daarbij plaats gevonden op basis van schrijfprestaties die geen deel uitmaakten van de onderzoeksprocedu re de directe relatie tussen de cognitieve processen welke tijdens het schrijven plaatsvinden en de kwaliteitskenmerken van het resulterende schrijfprodukt is dan ook niet eerder onderzocht in dit tussentijdse onderzoeksverslag wordt een samenvatting gegeven van de voornaamste resultaten uit eerder onderzoek naar verschillen in schrijfproces tussen goede en slechte schrijvers vervolgens wordt melding gemaakt van de voorlopige bevindingen uit een onderzoek naar de samenhang tussen schrijfpro ces en tekstkwaliteit1 2 resultaten uit eerder onderzoek naar procesverschillen tussen goede en slechte schrijvers ter voorbereiding op het onderzoek is een literatuuronderzoek verricht waarin 25 empirische studies van na 1970 betrokken zijn dit zijn onderzoeken waarin spiegel 8 1990 nr 2 49 59 het schrijf denkproces wordt geanalyseerd in samenhang met verschillen in niveau van schrijfvaardigheid in de meeste studies is de variabele schrijfvaar digheid als onafhankelijke variabele ingebracht d w z er zijn een of meer groepen proefpersonen op basis van een of ander selectiecriterium b v eerdere schrijfprestaties schrijftestscores of het deel uitmaken van een bepaalde cursus of beroepsgroep vooraf naar niveau van schrijfvaardigheid onderscheiden in een klein aantal onderzoeken is schrijfvaardigheid tevens afhankelijke variabe le d w z de tekst die de proefpersoon in het onderzoek schrijft wordt op kwaliteit beoordeeld het schrijfproces is vrijwel steeds afhankelijke variabele en wordt via observatie retrospectieve zelfrapportage of hardopdenken geregi streerd van deze drie procesregistratiemethoden geeft gedragsobservatie het minst inzage in de inhoud van het denkproces bij de zelfrapportagemethode wordt een beroep gedaan op de herinnering van de proefpersoon en tevens op enige vorm van zelfanalyse het hardopdenken tijdens de taakuitvoering heeft deze nadelen niet de gedachteninhouden kunnen in de vorm en volgorde waarin ze zich aandienen direct door de onderzoeker gevolgd worden echter vanwege de reactieve aard van deze registratiemethode is enige interferentie met het onderzochte proces zelf nooit helemaal uit te sluiten wanneer het schrijfproces volgens een van bovenstaande methoden is vastgelegd wordt het vervolgens in eenheden verdeeld en a d h v een categoriseringsschema geanaly seerd in slechts enkele onderzoeken wordt het schrijfproces middels een experi mentele interventie gemanipuleerd de studies verschillen van elkaar wat betreft de specifieke operationalisatie van de variabelen schrijfopdracht schrijfvaardigheid en schrijfproces en de toegepaste data analyse methode dit maakt de resultaten uit de diverse onder zoeken uiteraard niet exact vergelijkbaar hieronder volgen de belangrijkste resultaten samengevat per onderdeel van het schrijfproces slechte schrijvers beginnen sneller na het lezen van de opdracht met het feitelijke schrijven dan goede schrijvers doen sweeder 1981 perl 1979 stallard 1974 pianko 1979 warters 1979 de oorzaak hiervan wordt gezocht in de manier van omgaan met de opdracht goede schrijvers herformuleren de opdracht perl 1979 en ze reageren op een groter aantal aspecten van wat flower hayes 1980 het retorisch probleem noemen goede schrijvers vormen zich niet alleen een beeld van de opdracht en het publiek maar tevens stellen ze zich doelen m b t de tekstbetekenis de structuur van de tekst en een beeld van zichzelf als schrijver eveneens volgens flower hayes ontlenen goede schrijvers nieuwe ideeen voor meer dan de helft aan het retorisch probleem en voor een veel geringer deel aan het onderwerp bij slechte schrijvers ligt deze verhouding omgekeerd goede schrijvers gaan vaker uit van een tekstplan in gedachte of op schrift gesteld stallard 1974 selfe 1984 kennedy 1985 kellogg 1987 gee 1984 goede schrijvers plannen tijdens het schrijven niet alleen lokaal maar ook globaal selfe 1984 slechte schrijvers bedenken associatief steeds de volgende zin of de volgende woorden terwijl goede schrijvers ook met grotere inhoude lijke eenheden tegelijk werken de bevindingen uit de studie van kennedy 1985 sluiten hierbij aan uit deze studie blijkt dat schrijvers die goed zijn in begrijpend lezen op een andere manier omgaan met aan de schrijfopdracht 50 toegevoegde documentatie dan schrijvers die slecht zijn in begrijpend lezen degenen die goed zijn in begrijpend lezen herlezen de documentatie alvorens te gaan schrijven en selecteren er vervolgens uit de minder goede lezers herlezen de documentatie pas tijdens het schrijven en wel om er meteen uit te citeren goede schrijvers zijn sterker op hun publiek gericht atlas 1979 sweeder 1981 selfe 1984 hays 1981 wanneer door middel van specifieke instructies tijdens het schrijven de aandacht op het lezerspubliek wordt gericht blijkt dit tot een hogere tekstkwaliteit te leiden roen willey 1988 wat betreft reviseren zijn er ook belangrijke verschillen tussen goede en slechte schrijvers volgens sommige auteurs wordt door goede schrijvers meer gereviseerd stallard 1974 monahan 1982 huil 1984 faigley 1981 stelt echter dat bij goede schrijvers slechts sprake is van meer individuele variatie in de mate waarin men reviseert ook is er verschil geconstateerd in de aard van de revisies terwijl slechte schrijvers bijna uitsluitend wijzigingen aanbrengen op oppervlakte niveau spelling interpunctie en in kleine delen van de tekst woorden en zinnen brengen goede schrijvers ook wijzigingen aan op het niveau van de totale tekstbetekenis hun wijzigingen betreffen niet alleen woorden of zinnen maar ook alinea s of grotere tekstdelen beach 1976 sommers 1980 faigley 1981 monahan 1982 hayes 1985 wright 1983 aan dit kwalitatieve verschil in reviseren ligt een verschil in evalueren ten grondslag goede schrijvers herlezen hun tekst vaker stallard 1974 pianko 1979 wright 1983 en komen tot een uitgewerkte diagnose van tekstproblemen zij vatten een tekstprobleem op als een hierarchische structuur van een aantal deelproblemen die zich op diverse niveaus van de tekst bevinden om een voorbeeld te geven wanneer er van een lokale incoherentie tussen twee zinnen sprake is zal een goede schrijver zich de vraag stellen of de gebrekkige samen hang wel louter het zinsniveau betreft de goede schrijver is zich immers ook bewust van de mogelijkheid dat er sprake is van incoherentie op een hoger tekstueel niveau die bijvoorbeeld een gevolg kan zijn van het feit dat niet voldoende aan het tekstdoel is vast gehouden zo kan een aansluitingsprobleem tussen twee zinnen als het ware ondergeschikt zijn aan een meer globaal tekstcoherentie probleem bij goede schrijvers leidt reviseren doorgaans tot een verhoging van de tekstkwaliteit dat geldt daarentegen lang niet altijd voor slechte schrijvers een opmerkelijk feit in dit verband is de bevinding van gee 1984 wanneer slechte schrijvers gedwongen worden tot reviseren zonder dat ze daarbij hun vorige tekstversie voorhanden hebben heeft ook bij hen het aanbrengen van revisies een positief effect op de kwaliteit van de tekst goede schrijvers reviseren door het hele schrijfproces heen al reviserend ontwikkelen zij hun tekst bij slechte schrijvers is het reviseren vooral een kwestie van controleren op de toepassing van syntactische en andere regels wanneer men goede en slechte schrijvers tegenover elkaar stelt valt op dat er een zekere analogie bestaat tussen de aanpak bij het plannings en hei reviseerproces goede schrijvers vormen zich zowel bij het plannen als bij het reviseren van de tekst een hierarchisch netwerk van plannen en doelen respectievelijk tekstproblemen bij slechte schrijvers hebben planning en revisie een lokaal karakter een en ander vindt slechts plaats op het niveau van woorden en zinnen goede 51 schrijvers plannen en reviseren ook op het niveau van tekstbetekenissen die zinsoverstijgend zijn en die met het tekstdoel en het lezerspubliek te maken hebben op basis van de resultaten uit de literatuurstudie zijn hypothesen geformuleerd die in het onderstaande ter sprake komen 3 onderzoeksopzet en instrumenten de onderzoeksgroep bestaat uit 40 leerlingen uit de derde klas van het voort gezet onderwijs 20 mavo en 20 vwo leerlingen deze leerlingen voerden hardop denkend een schrijfopdracht uit mede op basis van toegevoegde documentatie in de vorm van een aantal relevante citaten moesten de leerlingen over een gegeven onderwerp een betogende tekst schrijven deze opdracht is een variant op een havo a eindexamenopdracht om de kans op een voldoende spreiding in kwaliteit van de opstelteksten te verhogen werd voor leerlingen van deze beide schooltypen gekozen de leerlingen zijn afkomstig van 11 verschil lende scholen verspreid over het hele land opdat de resultaten niet verstoord worden door een onbedoeld effect van de factoren school en of didactiek van de docent de variabelen in dit onderzoek zijn tekstkwaliteit en schrijfproces tekstkwaliteit is op twee manieren beoordeeld door middel van een op onderlinge vergelijking van teksten gebaseerd oordeel a en door middel van een analytische scoring b a bij het vergelijkingsoordeel krijgt elk opstel een score in relatie tot een naar schatting middelmatig opstel dat als referentiepunt dient dit vergelij kingsoordeel betreft naast de globale kwaliteit ook nog vier afzonderlijke kwaliteitsdimensies inhoud structuur publiekgerichtheid en taalgebruik stijl deze methode is ontwikkeld door blok hoeksma 1984 de betrouwbaarheid bepaald als stabiliteit ligt voor de drie beoordelaars getrainde neerlandici rond 95 de betrouwbaarheid bepaald als interbe oordelaarsovereenstemming jury a s varieren tussen 53 globale kwaliteit taalgebruik stijl en 78 inhoud voor de over deze kwaliteitsdimensies gesommeerde totaalscore is coefficient a 76 b bij de analytische scoring worden een groot aantal specifieke kenmerken op hun al of niet aanwezigheid gescoord zoals bijvoorbeeld de formulering van een hoofdstandpunt diverse soorten argumentatie inhoudelijke relevan tie van tekstfragmenten taalfouten dergelijke analytische scoringsvoor schriften zijn eerder toegepast in de onderzoeken van rijlaarsdam 1986 en schoonen 1987 over de analytische scoring zijn in dit stadium van het onderzoek nog geen betrouwbaarheidsgegevens bekend de andere variabele in het onderzoek schrijfproces is door middel van de registratie en analyse van het hardop geverbaliseerde schrijf denkproces geope rationaliseerd het analyseren van hardopdenkprotokollen is een veel gebruikte onderzoeksmethode binnen het onderzoek naar cognitief probleemoplossen het onderzoek naar tekstbestudering en het schrijven van teksten zijn specifieke gevallen van onderzoek naar cognitief probleemoplossen faigley 1981 selfe 52 1984 breuker et al 1986 de jong biemans 1988 uitgangspunt bij de constructie van de analysecategorieen was het proto kolanalyseschema dat ten behoeve van het onderzoek van rijlaarsdam 1986 door baltzer 1989 is opgesteld op basis van het schrijfprocesmodel van flower hayes 1983 dit schema omvat 11 categorieen lezen van de opdrachtinformatie zelfinstructies m b t bepaalde activiteiten doelen stellen ideeen genereren structureren commentaar geven pauzeren schrijven herlezen evalueren wijzigen van eigen tekst deze groepen vertegenwoordigen alle schrijfprocessen plus de monitorfunctie die in het model van flower hayes worden onderscheiden deze categorieen zijn weer opgesplitst in een groot aantal subcategorieen naar aanleiding van de resultaten uit de onderzoeken die in paragraaf 2 zijn besproken zijn alsnog een aantal wijzigingen ten opzichte van de subcategorieen van baltzer 1988 aangebracht deze betreffen o a een onderscheid tussen het genereren van de eerstvolgende woorden tegenover het bedenken van grotere inhoudelijke eenheden en binnen de categorie wijzigen een onderscheid naar type wijzigingsoperatie gekruist met het niveau waarop de wijziging betrekking heeft formeel tegenover de tekstbetekenis betreffend het uiteindelijke schema omvat 62 subcategorieen de hardopdenkprotokollen zijn eerst in eenheden opgedeeld waarbij als criterium geldt dat iedere eenheid slechts een cognitief proces omvat dat te coderen valt binnen een procescategorie wanneer sprake is van een volgend cognitief proces eindigt de betreffende eenheid en begint een volgende eenheid dat is ook het geval wanneer binnen eenzelfde proces van een nieuwe inhoud sprake is bijvoorbeeld wanneer bij het genereren van ideeen eerst een bewe ring wordt gedaan en vervolgens een argument ter ondersteuning van die voorafgaande bewering wordt aangevoerd vervolgens zijn de onderscheiden eenheden gecategoriseerd de betrouwbaarheid van de categorisering van de protokoleenheden door twee codeurs neerlandici bepaald als onderlinge overeenstemming is over alle 62 subcategorieen van het analyseschema berekend 98 contingentiecoefficient wanneer over de subcategorieen geaggregeerd wordt naar de 11 categorieen is de contingentiecoefficient 92 de hypothesen die gebaseerd zijn op de resultaten van de literatuurstudie betreffen te verwachten verschillen tussen goede en slechte teksten het gaat daarbij om verschillen in de relatieve frequentie van bepaalde processen en in de opeenvolging van processen h l aan de totstandkoming van goede teksten is meer planning vooraf gegaan meer schematiseren op schrift tekstschema meer doelen stellen m b t tekstsoort inhoud en publiek en meer procedurele planning ook is bij goede teksten relatief vaker van globale planning sprake dan bij slechte teksten h 2 het herlezen van documentatie of opdrachtinformatie is bij de produktie van goede teksten relatief vaker gevolgd worden door een vorm van plan ning en minder vaak door rechtstreeks overschrijven bij slechte teksten is een omgekeerde verhouding te verwachten 53 h 3 bij de produktie van goede teksten is meer gereviseerd d w z de schrij ver heeft frequenter delen van de eigen tekst herlezen geevalueerd en of gewijzigd dan bij de produktie van slechte teksten is gebeurd h 4 voor zover er evalueren en wijzigen van de tekst plaatsvindt is dat bij de produktie van goede teksten relatief vaker m b t grotere tekstomvang en op het niveau van de tekstbetekenis gebeurd h 5 het herlezen van de eigen tekst is bij de produktie van goede teksten relatief vaker gevolgd door globale grotere inhoudsstukken dan door lokale volgende woorden inhoudsplanning toetsing van deze hypothesen is gedaan aan een deelverzameling van het onderzoeksmateriaal bestaande uit de 10 als best en de 10 als slechtst beoor deelde teksten zoals aangegeven door het over de aparte kwaliteitsdimensies berekende somoordeel voor elk van deze hypothesen zijn de groepsgemiddel den plus standaarddeviaties van de frequentie van de relevante schrijfprocescategorieen voor zowel goede als slechte teksten berekend tevens zijn er variantie analyses uitgevoerd 4 resultaten de resultaten wijzen in verreweg de meeste gevallen op een trend in de door de hypothesen voorspelde richting zie tabel 1 h l bij goede teksten heeft meer planning plaatsgevonden dan bij slechte teksten onder planning worden hier alle volgende activiteiten verstaan het herlezen van de opdracht of van de documentatie zelfinstructies het stellen van doelen m b t de tekst of het schrijfproces het genereren van inhoudsideeen het aanbrengen van een tekststructuur en het geven van commentaar n a v de opdrachtinformatie dan wel n a v het eigen schrijfproces dit effect is niet groot genoeg om bij deze kleine groepen n 10 significant te zijn het verschil tussen de beide groepen teksten wat betreft planning in het algemeen lijkt vooral aan een verschil in frequentie van het genereren van inhoudsideeen inhoudsplanning toe te schrijven er is een significant verschil tussen goede en slechte teksten wat betreft de frequentie waarmee nieuwe inhoudsideeen worden bedacht dit verschil geldt iets sterker voor de globale inhoudsplanning hele proposities in gedachten uiten dan voor lokale inhouds planning alleen de eerstvolgende woorden bedenken in tegenstelling tot de aanvankelijk opgestelde hypothese is er geen verschil tussen beide groepen teksten wat betreft het schematiseren op schrift en het stellen van doelen t a v tekstsoort inhoud en publiek overigens vinden deze processen nauwelijks plaats de meeste leerlingen maken wel een eerste voorlopige tekstversie maar geen tekstschema procesgerichte planning d w z bewust sturing geven aan of reflecteren op het eigen proces d m v zelfinstructies doelen stellen of becommentarieren van het eigen proces vindt regelmatig plaats en wel tegen de verwachting in ongeveer even frequent bij beide groepen 54 tabel 1 frequenties van schrijfprocessen behorend bij goede en slechte teksten proces totaal goede teksten slechte teksten x sd x sd x sd h 1 planning 1383 84 3 159 2 94 6 117 3 71 4 1 25 0 28 inhoudsplanning 46 5 453 66 2 51 2 26 7 28 9 4 51 0 05 globale inhoudsplanning 17 7 273 28 9 34 7 6 6 9 9 3 82 0 07 ideale inhoudsplanning 28 7 28 2 373 30 2 20 1 24 6 1 94 0 18 schematiseren opschrift 0 8 23 1 4 3 2 0 3 0 9 1 11 0 31 procesgerichte planning 43 9 27 9 41 1 283 46 8 283 0 19 0 66 doelen stellen 3 5 4 0 3 8 4 4 3 2 3 8 0 10 0 74 h 2 herlezen documentatie 17 0 12 1 17 0 12 1 17 1 12 7 0 00 0 98 fractie 0 3 0 2 0 3 0 2 0 2 0 1 3 20 0 09 documentatie herlezen gevolgd door planning fractie 0 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 2 035 0 56 documentatie herlezen gevolgd door overschrijven h3 herlezen eigen tekst 90 8 61 4 117 7 63 5 64 0 48 2 434 0 05 evalueren eigen tekst 293 29 2 34 1 34 2 24 9 24 1 0 48 0 50 wijzigen eigen tekst 27 7 19 8 30 8 193 24 7 20 9 0 46 0 51 h 4 evalueren eigen tekst 22 7 22 4 28 2 26 9 17 2 16 4 1 22 0 28 w b betekenis evalueren eigen tekst 4 6 5 7 6 7 7 1 2 5 2 8 3 02 0 09 w b betekenis bij grotere tekstomvang wijzigen w b tekstbetekenis 23 6 17 4 26 1 17 1 21 0 18 2 0 41 0 53 wijzigen w b tekstbetekenis 1 0 2 2 0 6 0 7 1 4 2 9 0 68 0 42 bij grotere tekstomvang h 5 inhoudsplanning volgend op 8 1 10 6 13 1 12 6 3 0 4 9 5 61 0 03 herlezen eigen tekst globale inhoudsplanning 33 6 6 5 9 8 7 0 7 13 330 0 08 volgend op herlezen eigen tekst 55 h 2 het herlezen van de toegevoegde documentatie gebeurt bij beide kwaliteitsgroepen even vaak er lijkt een trend te bestaan dat bij de goede teksten het herlezen van de documentatie relatief vaker gevolgd wordt door een planningsproces maar de frequentie waarmee deze opeenvolging van processen optreedt is in beide groepen erg laag er is geen verschil tussen beide groepen in het optreden van de opeenvolging documentatie herlezen overschrijven van documentatie op dit punt wijken de onderzoeksbevindingen dus af van die van kennedy 1985 het is echter denkbaar dat wel een verschil gevonden zou kunnen worden wanneer het moment in het totale schrijfproces als factor in de analyses wordt betrokken h 3 wat betreft het reviseren van de eigen tekst zijn de resultaten voor een deel in de verwachte richting herlezen van de eigen tekst is bij de goede teksten significant vaker gebeurd dan bij de slechte teksten het evalueren van de eigen tekst komt bij de goede teksten wat frequenter voor dan bij de slechte teksten maar dit verschil is verre van significant hetzelfde geldt voor het aanbrengen van wijzigingen in de eigen tekst h 4 evalueren van de eigen tekst op het niveau van de betekenis in tegenstelling tot formele aspecten zoals spelling werkwoordsvormen en zinsconstructie gebeurt bij goede teksten wat vaker dan bij de slechte teksten maar dit verschil is niet significant evaluatie van de tekstbetekenis met betrekking tot een ruimere tekstomvang dan een zin sdeel komt bij beide groepen weinig voor desalniettemin is er op dit punt een bijna significant verschil in frequentie tussen beide groepen teksten het aanbrengen van kleine wijzigingen in de tekst die betrekking hebben op de betekenis komt bij beide groepen teksten ongeveer even vaak voor het aanbrengen van wijzigingen wat betreft tekstbetekenis doch betrekking hebbend op een grotere tekstomvang dan een zin sdeel komt in beide groepen nauwe lijks voor zodat ook het op dit punt verwachtte verschil niet te bespeuren valt h 5 er is een significant verschil tussen beide groepen teksten wat betreft de frequentie van de opeenvolging herlezen eigen tekst inhoudsplanning de schrijvers van een goede tekst zijn dus meer geneigd om n a v de reeds geproduceerde tekst nieuwe inhoudsideeen te genereren bij goede teksten gaat het daarbij vaker dan bij slechte teksten om globale ideeen d w z hele proposities in plaats van slechts enkele volgende woorden 5 conclusies en discussie voor deze eerste analyses is een kleine steekproef van 20 opstellen en bijbeho rende hardopdenkprotokollen gebruikt waarbij elk protokol ongeveer 600 eenheden fragmenten omvat een dergelijke kleine steekproef impliceert een kleine kans op het ontdekken van significante effecten a 0 05 daar staat tegenover dat de vergelijking van twee extreme groepen in het algemeen een groter effect te zien zal geven dan de vergelijking van twee minder extreme groepen die bijvoorbeeld door het dichotomiseren van een oorspronkelijke groep tot stand zijn gekomen de resultaten ondersteunen de vooraf gestelde hypothesen in het merendeel der gevallen met een trend in de voorspelde richting bij sommering over de diverse planningscategorieen blijkt er een verschil te 56 bestaan tussen goede en slechte teksten zoals op basis van de bevindingen uit ander onderzoek verwacht mocht worden zijn aan slechte teksten minder planningsprocessen vooraf gegaan dan aan goede teksten dit verschil wordt niet veroorzaakt door een differentieel effect wat betreft procesgerichte plan ningsactiviteiten zoals het stellen van doelen het zichzelf aanzetten tot de uitvoering van bepaalde denkprocessen of activiteiten en het reflecteren op het eigen schrijfproces het verschil in planning lijkt veroorzaakt te worden door een differentieel effect wat betreft inhoudsplanning d w z het genereren van ideeen voor de inhoud van de tekst opvallend is dat voor enkele specifieke planningscategorieen niet alleen geldt dat er geen differentieel effect optreedt maar ook dat ze over de totale groep beschouwd nauwelijks voorkomen dit betreft structureren middels het vooraf maken van een tekstschema en het stellen van doelen m b t tekstsoort inhoud en publiek een verklaring voor dit verschijnsel moet waarschijnlijk gezocht worden in de leeftijd en daarmee in de ontwikkelingsfase van de proef personen volgens de onderzoekers scardamalia bereiter 1987 hanteren vijftienjarigen nog de knowledge telling strategy d w z hun planning bestaat voornamelijk uit het genereren van inhoudselementen in relatie tot het onder werp of tot voorgaande inhoudselementen van een knowledge transforming strategy die het competente volwassen schrijven typeert zou bij deze leeftijds groep nog geen sprake zijn deze strategie is te herkennen aan een grote variatie in abstractieniveaus van inhoudsideeen bovendien vindt hierbij veel evaluatie en structureren plaats vanuit een representatie van tekstdoel in combinatie met allerlei randvoorwaarden een didaktische implicatie van deze bevindingen zou kunnen zijn dat het mogelijk is slechte schrijvers van betreffende leeftijdsgroep betere strategieen voor het genereren van inhouden aan te leren daarmee zou een verbetering van hun knowledge telling strategie nagestreefd worden het lijkt echter niet zinvol overschakeling op de knowledge transforming strategie met meer conceptuele planning na te streven met betrekking tot reviseren d w z herlezen evalueren en wijzigen van de eigen tekst zijn de gevonden verschillen hoewel merendeels niet significant in overeenstemming met de voorafgestelde hypothesen aan goede teksten is meer revisie voorafgegaan reviseren op het niveau van de betekenis van de tekst en betrekking hebbend op een grotere tekstomvang komt echter bij beide groepen zelden voor in de resterende looptijd van het onderzoek zullen twee vraagstellingen beant woord worden 1 verschillen teksten die tot verschillende kwaliteitsgroepen behoren wat betreft het eraan voorafgegane schrijfproces 2 bestaat ook binnen dezelfde schrijver een verband tussen tekstkwaliteit en schrijfproces om deze vragen te kunnen beantwoorden zal gezocht worden naar verbanden tussen enerzijds zowel globale als specifieke tekstkwaliteitsindicatoren en anderzijds frequentie duur en opeenvolging van specifieke cognitieve processen de eindrapportage over dit onderzoek zal in de zomer van 1990 verschijnen 57 bibliografie atlas m a 1979 adressing an audience a study of expert novice differences in writing eric document reproduction service no ed 192 338 baltzer j e 1989 hardopdenken bij het schrijven van een opstel een onderzoek naar de effecten van twee steldidactieken op schrijfprocessen van 15 jarigen m b v een analyseschema voor hardopdenkprotokollen amster dam sco beach r 1976 selfevaluation strategies of extensive revisers and nonrevi sers college composition and communication 27 160 164 bereiter c scardamalia m 1987 the psychology of written composition new jersey lawrence erlbaum associates blok h hoeksma j b 1984 opstellen geschaald de constructie van beoordelingsschalen voor vijf stelopdrachten amsterdam sco breetvelt i 1988 de relatie tussen schrijfvaardigheid en kenmerken van het schrijfproces een literatuurstudie amsterdam sco breuker j a elshout j j someren m w van wielinga b j 1986 hardopdenken en protokolanalyse tijdschrift voor onderwijsresearch 5 241 254 faigley l witte s 1981 analyzing revision college composition and communication 32 400 414 flower l s hayes j r 1980 the cognition of discovery defining a rhetorical problem college composition and communication 31 21 32 flower l s hayes j r 1983 a cognitive model of the writing process in adults final report eric document reproduction service no ed 240 608 flower l et al 1985 diagnosis in revision the experts option eric document reproduction service no ed 266 464 gee th w 1984 drafting and revising processes in grade twelve students examination writing eric document reproduction service no ed 269770 hayes j r 1985 cognitive processes in revision eric document repro duction service no ed 267 396 hays j n 1981 the effect of audience considerations upon the revisions of a group of basic writers and more competent junior and senior writers eric document reproduction service no ed 204 802 huil g a 1984 the editing process in writing a performance study of experts and novices eric document reproduction service no ed 245 254 jong f p c m de biemans h j a 1988 valt metacognitie te meten hardopdenken als onderzoeksinstrument tijdschrift voor onderwijsweten schappen 19 2 49 64 kellogg r t 1987 writing performance effects of cognitive strategies written communication 4 269 298 kennedy m l 1985 the composing process of college students writing from sources written communication 2 434 456 monahan b d 1982 revision strategies of basic and competent writers as they write for different audiences eric document reproduction service no ed 229 756 58 perl s 1979 the composing processes of unskilled college writers research in the teaching of english 13 317 336 pianko s 1979 a description of the composing processes of college freshmenwriters research in the teaching of english 13 5 22 roen d h willey r j 1988 the effects of audience awareness on drafting and revising research in the teaching of english 22 1 75 88 rijlaarsdam g c w 1986 effecten van leerlingenrespons op aspecten van stelvaardigheid amsterdam s c o schoonen r 1987 taalmaten constructie van gedetailleerde beoordelingspro cedures voor spreken en schrijven ten behoeve van peilingsonderzoek deel 2 het beoordelen van schrijfprestaties amsterdam s c o selfe c l 1984 the predrafting processes of four high and four low apprehensive writers research in the teaching of english 18 45 64 sommers n 1980 revision strategies of student writers and experienced adult writers college composition and communication 31 378 388 stallard c k 1974 an analysis of the writing behavior of good student writers research in the teaching of english 8 206 218 sweeder j j 1981 a descriptive study of six adult remedial writers their composing processes and heuristic strategies dissertation abstracts interna tional 42 05 a 2004 warters s 1979 the writing processes of college basic writers eric document reproduction service no ed 175 008 wright j r 1983 the writing processes of college freshmen dissertation abstracts international 44 04 a 967 59