Waarnemingsactiviteiten en taalvaardigheid; een empirisch-theoretische studie

Publicatie datum: 1986-01-01
Collectie: 04
Volume: 04
Nummer: 3
Pagina’s: 33-58
w van peer t prins l waarnemingsactiviteiten en taaivaardigheid een empirisch theoretische studie 1 taalvaardigheid en moedertaaldidactiek de indeling in deelvaardigheden spreken luisteren schrijven lezen behoort tot het traditionele erfgoed van de moedertaaldidactiek deze indeling wordt vanuit dit vakgebied maar zelden ter discussie gesteld meestal gaat men er stilzwijgend van uit dat oefening in deze deelvaardigheden ook automatisch resulteert in een algehele verhoging van de taalvaardigheid gegevens hierover zijn echter niet voorhanden de indeling baseert zich op twee criteria een mediaal aspect en een activiteits aspect het mediale aspect betreft het medium waarin wordt gecommuniceerd mondelinge versus schriftelijke taal deze tegenstelling levert de groepering spreken luisteren tegenover schrijven lezen op vooral deze laatste behoren tot het traditionele domein van het moeder taalonderwijs de eerste spreken en luisteren zijn althans voor wat hun belang in de hedendaagse discussie aangaat zie daarvoor onder meer kroon 1985 recentere ontwikkelingen in het moedertaalonderwijs waarbij overigens de vraag rijst wat voor die aspecten dan relevante doelstellingen zijn het tweede aspect dat van de specifieke activiteiten van de betrokkenen levert de oppositie lezen luisteren als zogenaamde receptieve versus spreken schrijven als zogenaamde produktieve activiteiten op daarbij kan men de vraag stellen of elk van deze paren wel veel gemeen heeft wat is er aan gelijksoortige vaardigheden in luisteren en lezen een hoge vaardigheid in het ene hoeft niet te correleren met een hoge vaardigheid in het andere bovendien en dit lijkt theoretisch wellicht nog schadelijker doet de tegenstelling geen recht aan het principieel interactieve karakter van taalgebruik lezen en luisteren zijn per definitie ook produktief men moet betekenissen zelf construeren in het gelezene beluisterde omgekeerd vergt spreken schrijven een grote dosis receptiviteit men moet de instelling kennis motieven en verwachtingen van de 33 spiegel 4 1986 nr 3 33 58 lezer luisteraar kunnen inschatten en bij het spreek en schrijfproces betrekken deze overwegingen zijn aanleiding de verkaveling van het moedertaalonderwijs in vier traditionele vaardigheden als onvruchtbaar voor theorievorming en praxis van de hand te wijzen daaruit hoeft natuurlijk niet de conclusie te worden getrokken dat deze activiteiten geen plaats meer zouden hebben in het moedertaalonderwijs verder mto uiteraard is het belangrijk dat leerlingen vertrouwd worden met zowel mondelinge als met schriftelijke vormen van taalgebruik oefening daarin kan echter beter uitgaan van didactische principes die ook toelaten de leerprocessen progressief te ordenen om aan de genoemde bezwaren tegemoet te komen en tegelijkertijd recht te doen aan het interactionele karakter van taalgebruik lijkt een karakterisering van taalontwikkeling in termen van het begrip afstand zoals dit de vorm van de communicatie beheerst meer geeigend het is hier niet de plaats om iitvouric o ii ccncept in te gaan zie daarvoor van peer tielemans 1984 174 187 met name de al dan niet grote betrokkenheid van de taalgebruiker bij het onderwerp verdient volgens de auteurs nader te worden uitgewerkt hun hypothese is dat de ontwikkeling van een grotere diversiteit aan in te nemen afstand in taalgebruik een handzame vuistregel levert voor de ontwikkeling van algemene taalvaardigheid jongere kinderen beschikken nog niet in dezelfde mate als volwassenen over de vaardigheid om taalgebruiksvormen met grote afstand te hanteren de term afstand verwijst naar de betrokkenheid van de taalgebruiker ten opzichte van het talig gebeuren die afstand kan klein worden genoemd als hij zich extreem betrokken weet en voelt bij de situatie omgekeerd kan men zeggen dat een taalgebruiker die zich zeer neutraal en gereserveerd ten opzichte van de situatie weet en voelt een grote afstand inneemt die graad van betrokkenheid groot of klein oefent een directe invloed uit op de abstractiegraad hoog of laag van het taalgebruik waardoor wordt die afstand dan veroorzaakt in ieder geval door twee factoren in de eerste plaats door de verhouding tussen de deelnemers aan de talige interactie in dit opzicht kan de afstand door drie elementen worden bepaald 1 ruimte met iemand die samen met je in hetzelfde huis woont praat je anders dan met iemand uit een andere stad streek land continent 2 tijd naarmate er een groter tijdsverschil tussen de deelnemers bestaat wordt ook de talige afstand groter dit blijkt bijvoorbeeld duidelijk als men oudere teksten wil lezen 34 3 relatie hoe groter het verschil is tussen de deelnemers in termen van macht bezit status prestige of hoe meer de relatie naar formaliteit neigt des te groter wordt ook de talige afstand ruimtelijke temporele en psycho sociale afstand tussen de deelnemers aan het communicatieproces is dus een sterk bepalende factor voor het verloop en de vorm van het taalgebruik om slechts een voorbeeld uit de derde categorie te noemen bij grote afstand is in dit opzicht in het nederlands onder meer het gebruik van u geboden tenminste door de deelnemer die zich de mindere weet of voelt naast deze drie aspecten die betrekking hebben op de verhouding tussen de deelnemers onderling wordt de afstand ook veroorzaakt door de verhouding tussen de individuele taalgebruiker en het onderwerp waarover wordt gepraat geschreven die kan zeer klein zijn wanneer de taalgebruiker zich op zeer concrete direct betrokken wijze over het onderwerp uit maar hij kan ook verkiezen om zich zeer gereserveerd en zo objectief mogelijk over het onderwerp te spreken schrijven in dat geval is de afstand spreker onderwerp groot er zijn een viertal factoren die de verhouding taalgebruiker onderwerp successievelijk vergroten 1 waarneming de wijze waarop iemand over een onderwerp spreekt schrijft is afhankelijk van de wijze waarop zijn waarneming ervan plaatsvindt deze selecteert namelijk uit de feiten en kleurt deze op het verband tussen waarneming en taalgebruik komen we verder in dit artikel nog terug 2 geheugen de opslag van het waargenomene in het geheugen vergt ordening en groepering van de feiten daarbij wordt in belangrijke mate gebruik gemaakt van talige concepten dit categoriseren vergroot verder de afstand tussen taalgebruiker onderwerp 3 begrijpen hiervoor is nodig het leggen van relaties tussen de categorieen uit 2 doordat de taalgebruiker deze relaties talig aanduidt maakt hij de afstand tussen hemzelf en de werkelijke feiten nog groter immers dit begrijpen is steeds een interpreteren van de gebeurtenissen in de werkelijkheid 35 4 abstraheren het verder denken dan de feiten zelf dit kan de taalgebruiker doen door het begrepen onderwerp op systematische wijze te verbinden met algemene wetmatigheden principes regels of verklaringsgronden dit abstraheren vergt zeer specifieke vormen van taalgebruik of in het geval van de lezer luisteraar het begrijpen ervan deze vier factoren beinvloeden samen met ruimtelijke temporele en relationele factoren de afstand in het taalgebruik elke communicatieve situatie wordt immers gekenmerkt door een bepaalde mate van afstand tussen de betrokkenen onderling en tussen de betrokkenen en het onderwerp waardoor specifieke vormen van taalgebruik kenmerkend voor dat type van communicatieve situatie van de deelnemers worden vereist naast een te diitw welen diversiteit aan dergelijke vormen van taalgebruik door de leerling is ook de bewustwording als integratie van kennis omtrent diverse afstand mogelijkheden in het eigen talig handelen een belangrijk doel van het moedertaalonderwijs juist in het kiezen van de meest adequate afstand in taalgebruik schuilt voor vele jonge taalgebruikers een grote moeilijkheid hoe diep deze onzekerheid en dit kennishiaat in het taalgebruik van de leerling ingrijpen laten onder meer de gegevens uit het recente rapport van wesdorp 1985 zien dys functionele schrijfprodukten van leerlingen zijn dikwijls te wijten aan een gebrekkige kennis van de leerling omtrent de te kiezen afstand bij een opgegeven schrijfopdracht een van de centrale taken daarbij is dat men zich als taalgebruiker ten dele in de positie van de ontvanger dient te verplaatsen bijvoorbeeld door het deiktische systeem van uitdrukkingen te expliciteren de schrijver die zich slechts als ik identificeert is daarvan een voorbeeld het achterwege blijven van dit voor jongeren vaak abstracte karakter want samenhangend met grote mentale afstand ten aanzien van het schrijfproces geeft meteen het directe onderwijskundige belang van een dergelijk theoretisch concept aan een van de activiteiten die deze afstand in taalgebruik rechtstreeks beinvloedt is zoals gezegd het waarnemen voor de samenhang tussen verbale en perceptuele categorieen als ook voor de didactische implicaties daarvan zij verwezen naar instrumentaal hoofdstukken 7 pag 176 8 en 8 pag 195 200 de centrale hypothese daarbij is dat de relatie tussen perceptie en taalgebruik zodanig is dat er een constructieve dynamische wisselwerking tussen beide bestaat de waarneming wordt vergemakkelijkt door de beschikbaarheid van verbale categorieen dit wordt door onderzoek voldoende bevestigd zie vernon 1975 31 39 het omgekeerde geldt eveneens waarnemingsactiviteiten leiden onder bepaalde condities tot een 36 uitbreiding van de beschikbare verbale categorieen het onderzoek hiernaar is echter beperkt hillocks 1982 vond weliswaar bevestiging voor deze hypothese maar zijn onderzoek is dan ook een van de weinige op dit gebied om die reden maar ook omdat juist deze hypothese van groot belang is voor de ontwikkeling van algemeen theoretische inzichten voor de moedertaaldidactiek werd een studie naar de invloed van waarnemingsactiviteiten op de taalvaardigheid ondernomen enigszins vergelijkbaar in opzet met die van hillocks daarover wordt in het volgende deel van dit artikel gerapporteerd vooraleer we daar op ingaan is het van belang de theoretische grondslagen waarop deze hypothese berust nader te onderzoeken daarbij beperken we ons tot het tweede deel van de hypothese het eerste ervan namelijk de invloed die de beschikbaarheid van verbale categorieen op het waarnemingsproces uitoefent is uit de perceptiepsychologie genoegzaam bekend het waarnemen wordt grotendeels gestuurd door algemene cognitieve schemata die ontstaan op basis van de ervaring in dergelijke schemata spelen verbale elementen een belangrijke rol maar interessanter voor ons is het tweede aspect de vraag namelijk hoe de uitbreiding van verbale categorieen bij het waarnemen tot stand komt dit is met name voor de moedertaaldidactiek van belang omdat dit aspect inzicht kan bieden in de mogelijkheden tot taaluitbreiding van de leerlingen hoe met andere woorden verwerft iemand de verbale categorieen die hem later kennelijk helpen bij het waarnemen het antwoord op die vraag is relatief eenvoudig althans in zijn algemeenheid door waar te nemen anders gezegd tussen het waarnemen als proces en de vorming van talige concepten bestaat een dynamische wisselwerking als iemand nieuwe dingen waarneemt leidt dat in veel gevallen tot conceptvorming en vanaf dat ogenblik staan deze nieuwe concepten ter beschikking om bij weer andere waarnemingsprocessen de perceptuele activiteiten te ondersteunen of te vergemakkelijken een eenvoudig en gesimplificeerd voorbeeld mag dit wellicht verder verduidelijken ik besluit om de film blow up van antonioni te gaan bekijken ik weet niet wat de titel betekent tijdens het waarnemen van de film kom ik daar geleidelijk achter en als ik de bioscoop eenmaal heb verlaten heeft zich een nieuw concept in mijn hoofd gevormd een blow up is een sterke uitvergroting van een foto tegelijkertijd heeft mijn woordenschat zich op dit punt uitgebreid als resultaat van mijn waarnemingsactiviteiten kan ik nu dit verbale concept gebruiken als ik dat wil tegelijk zal het verbale concept mij helpen dergelijke sterke foto uitvergrotingen niet alleen te benoemen als ik er nog eens mee te maken krijg maar ze ook 37 als zodanig te herkennen en blijkens de gegevens uit de perceptiepsychologie ze ook makkelijker te kunnen interpreteren tijdens het waarnemingsproces de vorming van een nieuw talig concept beinvloedt c q stuurt daardoor het waarnemingsproces hieruit kan een eerste conclusie ten aanzien van het moedertaalonderwijs worden afgeleid immers de stelling lijkt gewettigd dat jongeren nog een aanzienlijk aantal verbale concepten aan hun woordenschat kunnen toevoegen een van de evidente wijzen waarop dergelijke nieuwe concepten kunnen worden geleerd is zoals dit in het alledaagse leven gebeurt al waarnemend maar wat in het voorbeeld van daarnet niet gegeven werd is het feit dat op dit punt een ernstig gevaar dreigt herhaalde waarnemingen slijpen bepaalde wijzen van kijken en luisteren in waardoor waarnemingsgewoonten ontstaan door de vorming van mentale en verbale concepten worden dergelijke waarnemingsgewoonten verder gestabiliseerd in het kennis systeem overigens dient er in dit verband op gewezen te worden dat de invloed van de massa media zich nog bovenop de directe waarnemingsactiviteiten in de werkelijkheid doen gelden op het ogenblik dat zesdeklassers van de lagere school gemiddeld twee uur per dag voor de televisie doorbrengen zie wesdorp 1985 mag men ervan uitgaan dat de beelden die ze daardoor voortdurend waarnemen hun gewoonten verder beinvloeden het totale resultaat van deze evolutie is het ontstaan van een waarnemingshabitus die het hele waarnemingsveld van een persoon en van sociale groepen bepaalt we zien nog slechts wat en hoe we willen zien en wat niet past in onze waarnemingshabitus verwerpen we als onwaar of onveilig het vooroordeel vindt daardoor zijn verankering in alledaagse waarnemingsprocessen net als de ideologie over de conflicten die ontstaan wanneer een persoon toch met informatie wordt geconfronteerd die niet strookt met zijn waarnemings en denk habitus is eveneens genoeg bekend onder meer vanuit het onderzoek naar processen van cognitieve dissonantie zie festinger 1957 of van zelfperceptie zie bem 1972 toch is de vorming van een waarnemingshabitus onvermijdelijk om te kunnen functioneren in een complexe wereld is de vorming van routines die een snel besluitvormingsproces toelaten onontbeerlijk vergelijk daartoe bourdieu 1970 40 voor wie de habitus de noodzakelijke bemiddeling tussen de objectief gegeven werkelijkheid en de individuele beslissingen van mensen in een groep betekent waarnemingsgewoonten als onderdeel van een meer algemene habitus spelen daarin een belangrijke rol deze gewoonten hebben door hun aard en functie echter een bedrieglijke schijn van objectiviteit in zich zonder verdergaande reflectie 38 lijkt het erop alsof onze wijze van waarnemen ons een directe toegang tot de werkelijkheid verschaft aan de objectiviteit van die waarnemingen wordt dan niet meer getwijfeld nochtans tonen een aantal belangwekkende experimenten de onbetrouwbaarheid van deze gewoonten en het ermee samenhangende geloof in de betrouwbaarheid ervan aan zie onder meer ittelson 1952 kortom de reeds gevormde waarnemingsgewoonten van de leerling kunnen hem haar misleiden de verbale concepten die deze gewoonten verder ondersteunen zijn in dat geval misplaatst hier ligt de fundering onder meer van het begrip cliche een waarnemingshabitus die zo sterk en overheersend maar ook zo populair en frequent gebruikt wordt dat de verwijzing ernaar als oppervlakkig en nietszeggend wordt ervaren de verrijking van waarnemingsprocessen en de ermee samenhangende verbale categorieen die we eerder hebben genoemd is daarom slechts een zijde van de taalvaardigheidsmedaille tegelijkertijd lijkt een reflectie op de reeds bij de leerling aanwezige waarnemingsgewoonten vanuit het gegeven dat deze per definitie onvolledig en onbetrouwbaar zijn een essentiele opgave voor het mto zonder een dergelijke reflectie blijft de taalvaardigheidsontwikkeling vastzitten in het ontstaan van rigide cognitieve schemata die niet voor herziening vatbaar zijn om slechts een onderdeel van het mto te noemen dat daardoor in ernstige problemen komt de literatuur een van de meeste essentiele ingredienten van de literatuur is het doorbreken van het normatieve het routineuze het gekende en verwachte zie daarvoor van peer 1986 uiteraard zijn er ook andere ontwikkelingspsychologische en zo men wil sociaal culturele of wereldbeschouwelijke en politieke redenen waarom men in het onderwijs de vorming van strakke denkschema s wil doorbreken maar verdere bewustwording van de eigen en andermans waarnemingsstrategieen is een minimale conditie voor de uitbreiding en verreiking van taalvaardigheid de vraagstelling die aan het huidige onderzoek ten grondslag ligt luidt dan ook wat is het resultaat van waarnemingsactiviteiten op de ontwikkeling van taalvaardigheid bij lerenden meer in het bijzonder werd uitgegaan van de hypothese dat een min of meer systematische training in dergelijke waarnemingsactiviteiten een positieve ontwikkeling van de taalvaardigheid voor zover deze aan die activiteiten te relateren is te zien zou geven gekozen werd voor een onderzoeksdesign waarin de gebruikte concepten relatief makkelijk te operationaliseren waren dit mondde uit in een effect studie waarin een aantal parameters die verondersteld kunnen worden aan de geoperationaliseerde concepten gerelateerd te zijn werden gekwantificeerd en aan de hypothese werden getoetst in tegenstelling tot wat vaak gemeend wordt geeft een dergelijk design geen uiteindelijk antwoord over de werkelijkheid maar slechts een indicatie van de structuur van de 39 ontwikkelingsprocessen die het voorwerp van studie vormden zeker is dat de interpretatie van dergelijke aldus verkregen gegevens met de grootste zorg dient te gebeuren en stevig verankerd dient te worden in een theoretisch raamwerk in dit artikel wordt daarom na beschrijving van het onderzoek en analyse van de gegevens ingegaan op de theoretische vooronderstellingen van het onderzoek deze cirkelbeweging van theorie naar empirisch onderzoek en weer terug naar theorie maakt niet alleen een verdere verfijning en onderbouwing van de theorie mogelijk ze houdt ook risico s in voor de betreffende theoretische constructies waardoor de kans groot is dat oude theoretische concepten ter discussie gesteld worden de geboorte van nieuwe relevante theorieen is daarmee in principe gegeven 2 opzet van het onderzoek de studie waarover hijr voict c ei a po teerd valt te karakteriseren als een quasi experimentele voortoets natoets controlegroep opzet als proefpersonen fungeerden leerlingen van een eerste klas van een mavo voor volwassenen wier beginsituatie voor zover op het eerste gezicht waarneembaar grotendeels gelijk was twee bestaande leerlinggroepen werden verder aan twee verschillende lessenseries onderworpen beide groepen besteedden aandacht aan het verschijnsel ruimte in de eigen omgeving in strips en in literaire teksten de onderzoeksgroep observeerde in die lessen ook diverse ruimtelijke aspecten in films via een video presentatie de deelnemers werd niet meegedeeld dat het om een onderzoek ging en zoveel mogelijk werd getracht om de lessenserie op een zo gewoon mogelijke wijze in het onderwijs in te passen dat leerlingen zich eventueel toch van een onderzoek bewust zouden zijn geweest kon niet worden bevestigd de onderzoeksgroep verder og bestond uit 15 vrouwen varierend in leeftijd van 20 tot 54 jaar de controlegroep verder cg uit 6 vrouwen en 9 mannen varierend van 20 tot 50 jaar de leeftijden waren dus relatief homogeen over de beide groepen verdeeld de seksen niet als proefleider trad de tweede auteur van dit artikel op tevens docente nederlands van de betreffende leerlingen de proefleider beschikte dus over voorkennis omtrent de onderzoekshypothese zoveel als mogelijk was is de mogelijke invloed van deze voorkennis tijdens het onderzoek zelf beperkt wat de treatments van de twee respectievelijke groepen proefpersonen betreft verliep het onderzoek als volgt na twee lessen die voor og en cg gelijk verliepen en waarin verschillende aspecten van ruimtelijke uitdrukking de inhoud vormden kreeg de og op video het fragment over saidjah en adinda uit de film max havelaar van fons rademakers te zien deze leerlingen hadden het boek op dat ogenblik nog niet gelezen maar 40 de bedoeling van de auteur was wel ter sprake gekomen na de film volgde een bespreking waarin onder andere enkele ruimtelijke aspecten in de film vooral mise en scene en camera afstanden aan de orde kwamen verder werd ook het effect besproken die dichtbij en verafopnames op de kijker konden hebben de cg kreeg in de plaats daarvan de proloog van h mulisch de aanslag te lezen naar aanleiding van die lectuur werd door groepjes van telkens twee leerlingen een schets gemaakt van de ruimtelijke situatie zoals ze in die proloog werd aangeduid vervolgens werd nagedacht over de vraag hoe het verhaal zich verder zou kunnen ontwikkelen de schets kwam op het bord te staan en de leerkracht vertelde daarna het volledige verhaal van de aanslag verder na afloop daarvan volgde een discussie over het functioneren van de ruimte in het verhaal tijdens de vierde en laatste les van de serie waren de activiteiten van beide experimentele groepen ten dele gelijk als huiswerk trachtten de leerlingen de ruimtebeschrijvingen in oek de jongs de vogelmens onder woorden te brengen de leerlingen formuleerden wat zij zichzelf voorstelden bij ieder van de in het verhaal beschreven of opgeroepen ruimtes tijdens het begin van de les vond een korte discussie plaats over de moeilijkheden die deze opdracht voor de leerlingen met zich meebracht daarna bekeek de og op video de verfilmde versie de vogelmens van casper verbrugge met als opdracht de eerder zelf geverbaliseerde ruimtebeschrijvingen uit het verhaal te vergelijken met die van de film als resultaat daarvan ontspon zich een discussie over de verschillen tussen beschrijvingen van ruimte in teksten en de afbeelding ervan in films de leerlingen vonden grote verschillen in dit opzicht wellicht zo luidde de conclusie dat dat de oorzaak was van het feit dat de film wat tegenviel de cg kreeg de film niet te zien maar las in de plaats daarvan drie gedichten waarbij speciaal werd gelet op het voorkomen en functioneren van ruimte in de tekst een gedicht van een mavo leerling in de file van h p de boer en als laatste een gedicht van m vasalis in de discussies kwam ter sprake dat ruimte een bepaalde invloed op de mens kan uitoefenen het voor dit onderzoek cruciale verschil tussen og en cg betreft het visuele waarnemingsproces aan de hand van video fragmenten in de og vormde dit de inhoud van twee lessen terwijl de cg zich met de bestudering van verbale teksten bezig hield wat in beide groepen constant bleef was de concentratie op ruimtelijke aspecten van zowel audio visuele als verbale teksten de achterliggende onderzoeksvraag richtte zich juist op dit mediale aspect in hoeverre beinvloeden waarnemingsprocessen de wijze waarop leerlingen ruimtelijke aspecten in het eigen taalgebruik hanteren anders gezegd vallen er op dit punt het weergeven van ruimte in taal belangrijke verschillen te constateren tussen de og en de cg nadat de lessen hebben plaatsgevonden en in welke richting lopen deze verschillen vanuit een meer traditionele 41 moedertaaldidactiek zou men geneigd zijn te denken dat leerlingen uit de cg adequatere taalgebruikers zijn geworden immers zij hebben zich in hoofdzaak op juist talige aspecten van ruimtelijke weergave geconcentreerd anderzijds zou men verwachten dat de waarnemingsactiviteiten van de leerlingen in de og in het licht van de eerder geschetste theorie een positieve uitwerking op hun taalgebruik zouden hebben ondanks het feit dat de behandeling van de ruimtelijke aspecten in og en cg constant was gehouden dient te worden opgemerkt dat naast het mediale verschil tussen beide groepen ook inhoudelijk enkele verschillen optraden de concrete stof die in de og en cg naar aanleiding van de teksten in audiovisuele of verbale vorm aan de orde kwam verschilde in beide groepen hoewel in de lessen zelf de aandacht van de leerlingen volledig door de ruimtelijke voorstellingswijze in beslag werd genomen is het denkbaar dat ook de specifieke thematiek van elke tekst een invloed heeft uitgeoefend of dit inderdaad het geval was valt moeilijk te constateren tijdens de uitvoering van het experiment werden geen speciale uitschieters in termen van interesse motivatie of kennis met betrekking tot een van de teksten vastgesteld niettemin blijft dit verschil in themakeuze tussen og en cg een verklaringsbron die met de mediale aspecten van het onderzoek interageert of hiermee de interne validiteit van het experiment in het gedrang komt is op dit ogenblik niet te achterhalen verdere studies zijn op dit punt dan ook wenselijk om enig inzicht te verkrijgen in het effect van de lessen werden vier metingen uitgevoerd deze bestonden telkens uit het laten schrijven van een opstel door de leerlingen als meetmomenten werd gekozen voor de volgende spreiding meetmoment 1 voor de lessenserie over ruimte 2 na de twee lessen over ruimte 3 na de experimentele treatment 4 een maand na afloop van de lessenserie meetmoment 1 geeft informatie over eventuele verschillen die er met betrekking tot kennis en vaardigheden tussen de og en cg kunnen bestaan na meetmoment 2 valt te constateren of de groepen verschillend op de zelfde lessen hebben gereageerd meetmoment 3 geeft informatie over de mogelijke effecten van de experimentele conditie in hoeverre deze mogelijke effecten ook op wat langere termijn beklijven is uit de resultaten van meetmoment 4 af te lezen als afhankelijke variabele is gekozen voor het laten produceren van schriftelijke teksten door de leerlingen we noemden deze opstellen als een voor leerlingen bekende tekstsoort die binnen de institutie school een traditioneel canonische positie bekleedt om te vermijden dat de proefleider vanuit haar 42 voorkennis omtrent de onderzoekshypothese invloed op de resultaten zou uitoefenen waardoor de leerlingen uit een van de groepen sociaal wenselijk geacht gedrag zouden vertonen werden de opsteltitels zo algemeen en zo neutraal mogelijk gehouden ook werd zorgvuldig vermeden om bij de instructies naar ruimtelijke aspecten te verwijzen de opstellen corresponderend met de vier elkaar opvolgende meetmomenten behandelden de volgende onderwerpen de verjaardag van een kind een ruzie een spannende dag en misverstanden op een bruiloft voorzover waarneembaar waren leerlingen zich niet bewust van de in dit opzicht nagestreefde onderzoeksdoelen van de proefleider door op deze wijze de relatie van de opstellen met de lessen over ruimte voor de proefpersonen verborgen te houden hoopten we mogelijke beinvloedingseffecten uit te schakelen tegelijkertijd werd op deze wijze beoogd de mogelijke invloed van de experimentele variabelen op de algemene taalvaardigheid van de leerlingen althans voor at het schriftelijk taalgebruik betreft te kunnen vaststellen wat de operationalisering van de afhankelijke variabele betreft werd gekeken naar de specifieke wijze waarop ruimtelijke aspecten door de proefpersonen in talige vorm werden weergegeven uitgaande van de vooronderstelling dat de verschillende condities ook verschillende effecten gehad moeten hebben werd vooral naar talige indicatoren daarvan in de opstellen gespeurd uit hoofde van praktische uitvoerbaarheid in de toegemeten tijd werd gekozen voor een telling van 1 werkwoorden van verplaatsing ww omdat die direct betrekking hebben op ruimte aspecten 2 zelfstandige naamwoorden die een plaats aanduiden zn omdat die een belangrijke inhoudscategorie vormen waarmee ruimtelijke aspecten kunnen worden weergegeven deze keuze impliceert uiteraard niet dat andere indicatoren een minder belangrijke rol zouden spelen categorieen als deiktisch bijwoorden van plaats of voorzetsels zouden eveneens goed als indicatoren kunnen fungeren en in een vervolgonderzoek aandacht kunnen krijgen werkwoorden van verplaatsing ww zijn werkwoorden die het zich verplaatsen weergeven bijvoorbeeld lopen zetten en doorkruisen van de wijzen van het werkwoord werd alleen de indicatief geteld de semantiek van de gebiedende en vragende wijs met betrekking tot ruimtebeschrijvingen werd in dit stadium als te complex beoordeeld en daarom buiten beschouwing gelaten van de tijden van het werkwoord werden om vergelijkbare redenen de tegenwoordige tijd en de verleden tijd geteld verder zijn figuurlijke betekenissen evenmin meegeteld zoals overlopen van geluk 43 zelfstandige naamwoorden die een plaats aanduiden zn zijn zelfstandige naamwoorden die een ruimtelijke situatie weergeven bijvoorbeeld kamer huis breedte maar ook verwijswoorden die naar zelfstandige naamwoorden die een plaats aanduiden verwijzen bijvoorbeeld naar een kast met erachter daarvoor daar een persoon of een object in de ruimte benoemen bijvoorbeeld kind stoel kopje op een bepaalde afbeelding van ruimte slaan bijvoorbeeld foto schilderij in enkele gevallen werden deiktische uitdrukkingen die naar een onmiddellijk daaraan voorafgaand zelfstandig naamwoord verwezen eveneens als zn geteld een zn staat vaak in verband met een ww bijvoorbeeld hij loopt naar de zitkamer dan werd loopt geteld bij de ww de zitkamer werd geteld bij zn er waren natuurlijk ook werkwoorden die geen verplaatsing aangaven bijvoorbeeld hij zit in dsj zitkamer in dat geval telde alleen het zn zitkamer meer het spreekt vanzelf dat ook deze beperking door praktische overwegingen werd ingegeven bij de wijze waarop de afhankelijke variabele werd geoperationaliseerd moet de opmerking worden gemaakt dat het in beide gevallen om zeer smalle en specifieke categorieen gaat waarbij de relatie tot de meer algemene hypothesen bijzondere aandacht verdient in feite werd nagegaan of de experimentele conditie de relatieve frequentie van de indicatoren zn en ww in de door de leerlingen geproduceerde teksten heeft beinvloed we menen dat de keuze voor een dergelijke kwantificeerbare werkwijze gegrond is bij een meer impressionistische behandeling van de gegevens zou immers het gevaar van een self fulfilling prophecy dreigen anderzijds dwingt een dergelijke keuze ook tot enige relativering bij de interpretatie van de onderzoeksresultaten zal daarom de nodige zorgvuldigheid in acht moeten worden genomen met betrekking tot de verschillende meetmomenten kunnen de volgende hypothesen worden geformuleerd voor meetmoment 1 werd verondersteld dat eventuele verschillen tussen og en cg marginaal en aan toevalsfactoren te wijten zouden zijn ten aanzien van meetmoment 2 werd een gelijke lichte toename van vaardigheid in het beschrijven van ruimte in beide groepen verwacht meetmoment 3 is cruciaal in de opzet van het onderzoek als de grondslagen waarop de didactische voorstellen van instrumentaal valide zijn dan zou een markante toename van de taalvaardigheid in de og en in ieder geval relatief ten opzichte van deze van de cg moeten volgen anderzijds moet worden opgemerkt dat het volwassen proefpersonen betreft wier waarnemingshabitus zoals eerder in dit artikel beschreven reeds sterk in hun persoonlijkheidsstructuur is verankerd waardoor een beinvloeding van de taalvaardigheid via waarnemingsoefeningen twijfelachtig werd geacht het is tenslotte weinig waarschijnlijk dat 44 routineuze vormen van gedrag zich zo snel laten veranderen in het licht daarvan is meetmoment 4 van groot belang onze hypothese was dat zelfs als tussen og en cg duidelijk verschillen na meetmoment 3 optraden deze onder invloed van de bestaande waarnemingshabitus zouden eroderen en na verloop van tijd tot marginale verschillen zouden teruglopen hoe groot het uiteindelijke netto effect in die omstandigheid voor de og zou zijn was in de gegeven omstandigheden niet te voorspellen of en in welke mate de voorspelde toename van taalvaardigheid in de og ook na meetmoment 4 nog overeind zou blijven was een vraag waarop het antwoord diende afgewacht te worden wel is het een vraag die voor het theoretisch kader van waaruit het onderzoek werd opgezet aanzienlijke conseguenties heeft het antwoord erop kan verduidelijken of eventueel geconstateerde verschillen tussen de og en cg na conditie 3 niet door andere dan de experimentele variabelen verklaard moeten worden de data analyse werd als volgt uitgevoerd nadat de opstellen van de twee groepen waren verzameld werd de frequentie van elk der indicatoren zn en ww voor elk opstel gescoord doordat de gemiddelde lengte van de opstellen ongeveer 500 woorden voor og en cg gelijk was geven de frequenties van deze indicatoren een aanwijzing van de verschillen tussen beide groepen de totalen en gemiddelden totaal aantal zn en ww gedeeld door het aantal leerlingen per groep werden per meetmoment berekend vervolgens werd een toets op significant verschil in gemiddelden toegepast waarbij x 05 hiervoor werd gebruik gemaakt van de t toets opgemerkt zij dat ook deze keuze door praktische beperkingen van het onderzoek werd ingegeven covariantie analyse ware hier wenselijk geweest bij ongelimiteerde tijd en fondsen zou onze voorkeur ook daarnaar zijn uitgegaan zoals bekend staan echter tussen droom en daad vaak wetten in de weg en vooral ook praktische bezwaren de gekozen werkwijze laat echter hoewel niet op ideale wijze toch een aantal verschillen tussen de og en cg zien 3 resultaten bij vergelijking van de gemiddelden bij meetmoment 1 blijkt zie fig 1 dat er significante verschillen zijn tussen de groepen voor beide indicatoren de onderzoeksgroep begint de lessenserie met een frequenter gebruik van ww en zn bij beschrijving van ruimte waaraan dit verschil te wijten is kan moeilijk worden achterhaald op intuitieve gronden leken beide groepen grosso modo van zeer vergelijkbaar niveau een opvallend verschil tussen beide groepen is uiteraard het gegeven dat de og uitsluitend uit vrouwen bestaat terwijl de cg gemengd is het is echter niet duidelijk hoe dit de onderzoeksresultaten kan hebben beinvloed dit zou namelijk betekenen dat volwassen vrouwen in 45 het algemeen meer ruimelijke descriptieve elementen in hun taalgebruik opnemen dan mannen relevante literatuur hierover werd door ons niet gevonden zodat het veiliger lijkt deze kwestie vooralsnog als open te beschouwen in ieder geval doorkruist dit significante verschil de verwachting ten aanzien van meetmoment 1 gemiddelde frequentie verdeling meet para gemiddelden overschrij signi moment meter cg og dingskans fican tie ww 4 600 8 133 0 025 zn 6 467 9 333 0 046 ww 6 533 6 667 0 469 zn 8 000 9 000 0 328 ww 10 933 11 667 0 348 zn 14 067 22 333 0 010 ww 8 000 16 267 0 004 zn 10 933 26 733 0 001 betrouwbaarheidsnorm 95 figuur 1 bij meetmoment 2 zijn de gemiddelden van de onderzoeksgroep echter gedaald en die van de controlegroep gestegen en wel zodanig dat er geen significante verschillen meer bestaan tussen de twee groepen de gelijke lessen hebben kennelijk nivellerend gewerkt ook voor deze verschuiving is het moeilijk een adequate verklaring te vinden wellicht dat we hier gezien het feit dat de verschuiving geen significantie oplevert moeten concluderen dat het om toevalsfactoren gaat duidelijk is echter dat de og in dit stadium niet meer significant hoger scoort dan de cg 46 de volgende twee lessen waren per groep verschillend de onderzoeksgroep werkte immers met tekst en videofilm de controlegroep alleen met teksten beide groepen scoorden een hoger gemiddelde bij meetmoment 3 voor het gebruik van ww echter zonder dat er een significant verschil is bij de zn is een ander beeld te zien het gebruik ervan stijgt eveneens bij beide groepen maar het gemiddelde van de onderzoeksgroep is significant hoger kennelijk is de uitwerking van de waarnemingsoefeningen het grootst op de indicator zn de stijgingen die beide groepen als gevolg van de lessen vertonen zijn bovendien significant voor de onderzoeksgroep is p 002 voor beide indicatoren in de cg is die stijging grotendeels parallel voor zn is p 002 voor ww is p 015 deze resultaten laten zien dat de lessen over ruimte inderdaad effect hebben gehad het gebruik van zn en ww ter aanduiding van ruimtelijke aspecten is in de opstellen van beide groepen significant toegenomen meetmoment 4 vertoont de grootste verschillen tussen de twee groepen de resultaten van de onderzoeksgroep blijven stijgen terwijl die van de controlegroep dalen het verschil tussen de groepen is weer het grootst bij de zn en is voor beide indicatoren zeer significant vergelijking van de gemiddelden in figuur 1 laat zien dat de og in dit stadium meer dan twee keer zoveel ww en zn gebruikt in vergelijking met de controlegroep uitgaande van het feit dat dit meetmoment het beste de eventuele lange termijn effecten kan blootleggen dient aan dit resultaat groot gewicht te worden toegekend op dit punt wordt onze aanvankelijke hypothese tegengesproken verwacht werd immers dat beide groepen een teruggang zouden vertonen die verwachting wordt bevestigd voor de cg de daling is daarbij significant p 049 voor ww terwijl die voor zn de significantiedrempel van 05 benadert p 076 de onderzoeksgroep geeft een tegengesteld resultaat te zien de gemiddelde freguentie van zn en ww neemt nog toe ook in dit geval benadert de overschrijdingskans het vooropgestelde significantieniveau p 062 voor ww p 076 voor zn kennelijk werkten de resultaten nog door ook nadat geen expliciete aandacht aan het aspect ruimte meer werd geschonken de aldus ontstane verschillen tussen og en cg blijken door de stijging van de gemiddelden van de og en een vergelijkbare daling van die van de cg bij meetmoment 4 zeer significant te zijn er blijft dus verschil tussen de twee groepen bestaan maar de verschillen zijn door de lessenserie veel groter geworden tussen de twee groepen is bij meetmoment 1 een verschil in het gemiddelde aantal ww zie figuur 2 en een kleiner verschil in zn zie figuur 3 bij meetmoment 2 liggen de gemiddelden vlak bij elkaar zowel voor ww als voor zn bij meetmoment 3 zijn de 47 gemiddelden bij ww nog steeds nagenoeg gelijk maar bij zm scoort de og significant hoger bij meetmoment 4 tenslotte heeft de og zowel bij ww als bij zn hogere gemiddelden maar het hoogst bij zn gemiddeld aantal ww per opstel gemiddeld aantal zn per opstel 26 000 26 000 22 000 22 000 18 000 18 000 14 000 14 000 10 000 10 000 h 6 000 6 000 2 000 2 000 t 1 3 4 conditie weken conditie weken onderzoeksgroep onderzoeksgroep controlegroep controlegroep figuur 2 figuur 3 beide groepen gaan dus naar aanleiding van de lessenserie meer zn en ww in hun opstellen gebruiken en dit terwijl daar door de docent proefleider niet om gevraagd was bij vergelijking van de meetmomenten 1 en 4 blijkt de 0g een stijging van 200 voor ww en van 286 voor zn te zien te geven de stijgingen bij de cg zijn eveneens fors 170 voor ww en 169 voor zn het resultaat dat op korte termijn ook in de cg wordt geboekt gaat echter na een maand al grotendeels verloren hoe sterk die erosie daarna nog doorwerkt is op basis van deze gegevens niet vast te stellen evenmin als is vast te stellen hoe lang de bij de 0g gebleken stijging na meetmoment 4 nog doorgaat de lessen met ruimte in videofilms hebben dus wellicht gezorgd voor een freguenter gebruik van ww en zn en dan vooral van zn meer dan de lessen met ruimte in teksten vooral op langere termijn zetten de effecten daarvan op de taalvaardigheid zich door voor zover de indicatoren empirische validiteit bezitten daarover zo dadelijk meer moet worden vastgesteld dat de waarnemingsoefeningen resulteerden in een dramatisch freguenter 48 gebruik ervan het daardoor ontstane verschil tussen og en cg is zo groot dat het nauwelijks aan het toeval te wijten kan zijn 4 discussie en conclusies een populaire vooronderstelling is dat de lezer creatiever met ruimte bezig is dan de televisiekijker omdat de eerste de ruimte zelf moet creeren naar aanleiding van de beschrijvingen in de tekst terwijl de kijker de ruimte als het ware op een presenteerblaadje aangeboden krijgt in kant en klare beelden vergelijk chatman 1978 76 volgens dat idee zou men mogen veronderstellen dat lezen een positievere uitwerking heeft dan film kijken op de wijze waarop die lezer achteraf met die ruimte omgaat het tegendeel blijkt uit dit onderzoek natuurlijk is het mogelijk dat de lezer zich helemaal niets voorstelt bij de ruimtebeschrijvingen sommige lezers zeggen zelfs dat ze die passages gewoon overslaan of vluchtig lezen omdat ze alleen maar interesse hebben in de handelingen van het verhaal in principe mag echter wel worden aangenomen dat de lezer de beschreven ruimte in gedachten voor zich ziet en er zich een minimale voorstelling van moet maken dit proces zou een positieve uitwerking moeten kunnen hebben op de wijze waarop een lezer althans in vergelijking met een kijker achteraf in het eigen taalgebruik iets over ruimte zegt immers de lezer is verbaal bij de ruimte betrokken via het lezen terwijl de kijker diezelfde ruimte op niet verbale maar perceptuele wijze verwerkt zoals de hier gerapporteerde onderzoeksgegevens laten zien blijkt er eerder van een omgekeerde tendens sprake te zijn dit roept de vraag op of dergelijke alledaagse opvattingen met betrekking tot lezen kijken niet op ongegronde vooronderstellingen berusten zodat ze zeker vanuit didactisch perspectief herzien moeten worden vooraleer op dit theoretisch aspect dieper wordt ingegaan is het echter nodig eerst enkele methodologische knelpunten te behandelen in de eerste plaats kan de vraag worden gesteld of de indicatoren inderdaad een aanwijzing vormen voor de wijze waarop leerlingen het aspect ruimte in geschreven teksten hebben weergegeven dat doen ze uiteraard slechts ten dele we weten niet of deze indicatoren met andere mogelijke talige uitdrukkingsvormen voor het beschrijven van ruimte overeenstemmen ook weten we niet of ze de vaardigheid om ruimte in geschreven taal beter of juist minder goed weerspiegelen dan andere potentiele indicatoren tenslotte zeggen de indicatoren ook weinig of niets over de kwaliteit van de door de leerlingen geproduceerde teksten het frequente gebruik van ww of zn hoeft nog helemaal niet te betekenen dat de opstellen ook de betreffende ruimte juist of 49 stilistisch gevarieerd weergegeven wat deze tekortkomingen van de indicatoren betreft moet validering aan externe standaards door middel van nieuw onderzoek gebeuren binnen de beperkingen van het onderhavige onderzoek is voor een pragmatisch standpunt gekozen dit betekent anderzijds ook weer niet dat de indicatoren helemaal geen informatie zouden verschaffen speciaal in het licht van de grote verschillen tussen og en cg die konden worden vastgesteld geven ze een aanduiding van het gebruik van twee talige categorieen waarvan de leerlingen bij het schrijven van hun teksten gebruik maakten als de toename in frequentie in de beide groepen niet aan het toeval te wijten is en de statistische toetsen tonen aan dat zulks onwaarschijnlijk is dan mag worden verondersteld dat de gegeven lessen daaraan debet zijn zoals gezien was het effect daarvan in de og markant sterker dan in de cg daarnaast rijst eveneens de vraag naar da ganeraliseerbaarheid van de uit deze gegevens gewonnen conclusies is de groep proefpersonen representatief te noemen voor de populatie op de volwassenen mavo lijkt dit op intuitieve gronden het geval te zijn er zijn echter ook zaken op af te dingen we hebben gezien dat de seksen niet gelijkelijk over og en cg verdeeld waren en dat de scores van og en cg bij meetmoment 1 significant verschilden hoewel dit verschil bij meetmoment 2 om een of andere mysterieuze reden genivelleerd bleek moeilijker nog is de representativiteit van de steekproef met betrekking tot jongere leerlingen op reguliere scholen voor lager en voortgezet onderwijs het mag worden verondersteld dat in dit opzicht onze proefpersonen waarschijnlijk belangrijke verschillen vertonen hierbij dient echter te worden opgemerkt dat voor zover men kan zien de waarnemingshabitus van volwassen proefpersonen minder makkelijk voor externe beinvloeding vatbaar is dan deze van kinderen of adolescenten de perceptuele routines van deze laatste groep hebben immers minder tijd gehad om zich te stabiliseren dit argument verder ontwikkelend kan men hieruit de hypothese afleiden dat de in dit onderzoek gevonden positieve verbanden tussen waarnemingsoefeningen en taalvaardigheidsontwikkeling voor jongere leerlingen relatief makkelijker zijn vast te stellen kortom de veronderstelde stimulering van een gedifferentieerder taairepertoire als gevolg van waarnemingstraining die in dit onderzoek bij volwassenen werd vastgesteld zal zo is ons vermoeden nog sterker zijn bij leerlingen in het lager en middelbaar onderwijs bij al deze vragen naar de generaliseerbaarheid van de onderzoeksgegevens dient echter ook een belangrijk positief aspect te worden vermeld de hier gevonden uitkomsten bevestigen de resultaten van eerder vergelijkbaar onderzoek hillocks 1982 kon eveneens op basis van welomschreven waarnemingsaanwijzingen 50 markante verbeteringen in de kwaliteit van schrijfprodukten vaststellen in vergelijking met een controlegroep scoorde de groep met dergelijke aanwijzingen significant hoger dit bevestigt omgekeerd ook de door ons gevonden resultaten het vermoeden dat formuleervaardigheden grotendeels aan waarnemingsactiviteiten zijn gerelateerd wordt hierdoor van verschillende kanten bevestigd de fundamenten van een moedertaaldidactiek op basis van het afstands principe zijn hierdoor steviger en hechter geworden in dit verband kan nog een verdere verklaring voor de resultaten worden gegeven opvallend in de activiteiten van beide groepen naast het gegeven dat de og met video gewerkt heeft is het feit dat de og een grotere afwisseling van leeractiviteiten met grote en kleine afstand of zo men wil van relatief abstracte versus relatief concrete activiteiten heeft doorgemaakt het beschrijven van ruimte in de eigen onmiddellijke omgeving les 1 en in stripverhalen les 2 is relatief concreet vergeleken bij de erop volgende fase in les 2 van het bestuderen van ruimte in literaire teksten in les 3 is de og weer gericht op relatief concrete materie ruimtelijke voorstelling in film terwijl de vergelijking daarvan met ruimte beschrijvingen in teksten les 4 het abstracte karakter doet stijgen de vier lesfasen van de cg daarentegen blijven steeds abstract na de eerste les die concreet is samengevat kan men de fasering van de twee groepen in termen van de afstandskwaliteit als volgt weergeven og cg les 1 concreet concreet les 2 concreet concreet strips abstract abstract literaire tekst les 3 concreet abstract les 4 abstract abstract figuur 4 uiteraard gaat het hier om een gesimplificeerde voorstelling van zaken en zijn de gebruikte categorieen enigszins grofmazig toch 51 kan moeilijk ontkend worden dat de cg zich in het algemeen meer met het lezen en bestuderen van schriftelijke teksten heeft bezig gehouden de mentale activiteiten bij het lezen kunnen in vergelijking met het bekijken van een verfilmde versie van de tekst wellicht zonder problemen als abstracter worden gekarakteriseerd daaruit volgt een paradoxaal gegeven immers het schrijven van een opstel moet als een eveneens relatief abstracte activiteit voor deze leerlingen worden getypeerd hoe komt het dan zo kan men zich afvragen dat de groep die zich in de lessen hoofdzakelijk met abstracte materie heeft bezig gehouden de cg dus in de abstracte schrijfopdrachten minder gebruik maakt van de ruimtelijke indicatoren dan de og die in haar programma veel meer concrete activiteiten heeft gehad hoewel de onderzoeksgegevens zelf weinig over deze vraag reveleren is het onzes inziens toch nuttig daarop dieper in te gaan een van de plausibele verklaringen die zich hiervoor aandient is de mogelijkheid dat het abstractieniveau in de cg vrijwel constant te hoog is geweest de og zou van de concrete momenten in les 3 daardoor in verhouding meer profijt uit de lessen hebben kunnen trekken een dergelijke interpretatie ondersteunt tegelijk ook een andere conclusie als aanbeveling geformuleerd in van peer tielemans 1984 279 niet het oefenen in taalgebruik met grote afstand is alleen zaligmakend minstens zo belangrijk is het doorlopen van de abstractieladder en in beide richtingen dus zowel van concreet naar abstract als van abstract naar concreet de onderliggende assumptie daarbij is dat het abstraheren alleen dan zinvol is als het op basis van concrete feiten en ervaringen via een hierarchisch geordende trap van steeds abstractere categorieen gebeurt abstraheren zonder concrete basis is ijdel en gevaarlijk omgekeerd is concrete kennis en ervaring het zinvolst als ze via een weg van steeds fijnere concretiseringen wordt gerelateerd aan abstracte inzichten en ideeen concrete ervaringen en kennis zonder abstract raamwerk zijn vluchtig en steriel door leerlingen bij het ontwikkelen van hun taalvaardigheid de verschillende afstanden in beide richtingen te laten doorlopen vrijwaren we hen zowel voor de gevaren van over abstrahering als van concretisering twee gevaren die iedere opstellen verbeterende leerkracht of didacticus voldoende uit de praktijk kent maar er is nog iets anders wat om een verklaring vraagt de og heeft zoals gezegd in verhouding meer de verschillende graden van concreetheid en abstrahering doorlopen en het resultaat daarvan is conform ons theoretisch uitgangspunt duidelijk verschillend van een cg die in vergelijking meer op een trap van de abstractieladder heeft geoefend ook al is dat een hogere trap maar hoe komt het zo moet men zich afvragen dat de og 52 bovendien hogere resultaten scoort op talige indicatoren terwijl die groep zich in de onderscheiden fase 3 juist niet met taal maar met waarnemen heeft bezig gehouden meer in het algemeen kan men dit probleem ook koppelen aan de hele theorie omtrent waarnemen zoals eerder werd gezegd waarnemen niet talige activiteiten dus kan een stimulerende invloed uitoefenen op taalvaardigheid op talige activiteiten dus en die invloed werd in dit onderzoek empirisch bevestigd maar hoe is zulks mogelijk met deze vraag zijn we bij een kernpunt van de moedertaaldidactische discussie en geschiedenis aanbeland de diep in ons denken verankerde vooronderstelling is als leerlingen in onze lessen veel met taal bezig zijn dan werkt dat gunstig door in hun taalvaardigheid en de geschiedenis van het vak nederlands geeft een constante pre occupatie te zien met talige vormen de stelling als zou het bezig zijn met talige vormen de taalontwikkeling bevorderen ontleent haar kracht aan haar alledaagse plausibiliteit wie muzikant wil worden moet aan de piano zitten en de atleet in spe moet dagelijks trainen toch heeft deze plausibiliteit althans in het geval van het moedertaalonderwijs iets verraderlijks versluierend in zich de snelste en meest efficiente mensen die een taal leren zijn immers kleine kinderen als er iets is wat over hun taalverwerving te zeggen valt dan is het wel dat ze door die taal zelf bepaald niet gepreoccupeerd zijn ze verwerven taal grotendeels al handelend zonder er zich al te veel om te bekommeren dit inzicht alsmede andere gegevens uit de ontwikkelingspsychologie verschaft duidelijk inzicht in wat in dit opzicht in het moedertaalonderwijs gebeurt een steeds verder doorgedreven compartimentalisering van kennis en vaardigheden de aanname daarbij is zoals bij het begin van dit artikel werd aangegeven oefening in deelvaardigheden resulteert in de verhoging van algemene taalvaardigheid zoals de gegevens in ons onderzoek laten zien is dit slechts zeer ten dele waar de leerlingen van de og hebben meer geoefend in bepaalde deelvaardigheden van nederlands desondanks liggen hun resultaten binnen de eerder aangegeven beperkingen van het onderzoek beduidend lager dan die van de og ten grondslag aan deze compartimentalisering van het moedertaalonderwijs ligt een specifieke opvatting over taalgebruik of om met daems et al 1982 26 te spreken een taalvisie kern van deze visie waarop ook de verkaveling in vier vaardigheden berust is de overtuiging dat in het moedertaalonderwijs taal een doel op zichzelf moet zijn deze doelgerichtheid taalvaardigheid ontwikkelen door met taal bezig te zijn verandert echter eenmaal in de institutionele praxis van de school ingebed grotendeels in haar eigen ontkenning deze negatie waarvan ieder zich kan overtuigen als men de moeite neemt te observeren wat in echte moedertaallessen gebeurt is wellicht nergens zo treffend 53 verwoord als door griffioen damsma 1978 148 douglas barnes parafraserend merken zij op we hebben gezien wat de beginsituatie is van de leerlingen ze kunnen al een jaar of tien praten als ze op de middelbare school komen sterker nog ze zitten vol verhalen en anekdotiek en ze zijn altijd bereid tot praten we kennen het enthousiasme van brugklassers maar wat gebeurt andre wat betekent het woord antiek1 nou meneer mijn oma heeft een kast en daar zit zelfs een geheim laatje in die kast nee andre een woord dat hetzelfde betekent een synoniem noemen we dat en niet je antwoord beginnen met nou oud mijnheer binnen twee weken stopt andre aldus bejegend zijn verhalen het verdelen van het moedertaalonderwijs in de vier vaardigheden en in verdere deelvaardigheden levert de leerling over aan de blokkeringsmechanismen van de systeemscheiding en aan de daaruit resulterende sprakeloosheid de leerling is met stomheid geslagen plots blijkt wat hij al jaren moeiteloos kan taal gebruiken niet meer te werken de taaivisie van de schoolse institutie ontneemt hem de trefzekerheid van en het emotionele vertrouwen in de eigen uitdrukkings en interactievaardigheid want wat altijd al een instrument tot mentaal en sociaal handelen was blijkt plots een doel op zichzelf te zijn geworden de wereld op zijn kop niet alleen de leerling wordt daar wanhopig van ook de leerkracht want die voelt dagelijks hoe de mogelijkheid om het begeerde doel taalvaardiger maken van de leerling telkens weer door de vingers glipt ondanks de mooie theorie dat taal een doel op zich is of moet zijn overigens zijn in dit verband interessante parallellen met de ontwikkeling binnen de taalwetenschap aan te wijzen de scheiding tussen langue en parole door de saussure 1916 ingevoerd maar nog steeds doorwerkend in hedendaagse grammaticale theorieen heeft ondertussen ook in de taalkunde haar frustraties en onvrede opgeleverd getuige het ontstaan van een aantal nieuwe sub disciplines zoals de pragmatiek de discours analyse de tekstwetenschap of de taaigedragswetenschap die alle gemeen hebben dat ze de sociale werkelijkheid van het taalgebeuren niet meer per definitie willen buitensluiten maar deze integendeel tot voorwerp van bestudering hebben gemaakt tot het doel verheffen van taal in de lessen en didactiek van het vak nederlands heeft geleid tot een compartimentalisering die funest mag worden genoemd voor zowel de onderwijspraxis als voor de achterliggende theorievorming van de moedertaaldidactiek ondanks alle goede wensen blijven de vier vaardigheden los naast elkaar staan in zowel de overheersende empirie van het schoolgebeuren als in de handboeken moedertaaldidactiek inmiddels zijn door de kracht van de geschiedenis de ermee verbonden visies en presupposities zo diep in de institutionele structuur doorgedrongen dat zelfs de legimitering ervan door 54 middel van rationaliteitsverklaringen in matthijssen s zin achterwege kan blijven de systeemscheiding is vanzelfsprekend geworden daardoor ook maximaal versluierend het omgekeerde laat zich daardoor juist slechts met moeite denken toch dienen de onderzoeksgegevens die in vorige paragrafen aan de orde kwamen onzes inziens te worden geinterpreteerd in een theoretisch kader dat deze omkering recht doet een beweging weg van een concentratie op aparte taaidoeleinden zoals die waaraan de og in het experiment werd onderworpen werpt duidelijk andere vruchten af dit inzicht kent overigens onmiskenbare parallellen in de theorievorming rond eerste taalverwerving vergelijk daartoe bruner 1983 31 language does not grow out of prior protophonological protosyntactic protosemantic or protopragmatic knowledge it requires a unique sensity to a patterned sound system to grammatical constraints to referential requirements to communicative intentions etc such sensitivity gcows in the fuifilling of certain general nonlinguistic functions predicting the environment interacting transactionally getting to goals with the aid of another and the like onze cursivering hierin ligt onzes inziens de kern van de verklaring waarom niet talige activiteiten een sterkere positieve uitwerking op de taalontwikkeling kunnen hebben dan zuiver talige activiteiten de klassieke aanpak van het mto gaat uit van een opvatting over taalgebruik die sterk losstaat van de gebruiksfuncties van taal het instrument dat taal per definitie is ondanks een heersende tegenovergestelde ideologie isoleert de taal van haar natuurlijke handelingscontext en voert daardoor vaak naar in verhouding steriele oefeningen ook al ervaart men dit als een tekort bijvoorbeeld in termen van schoolse functionaliteit zoals door ten brinke 1977 65 70 beschreven dan nog blijkt de moeilijkheid om deze traditionele denkbeelden te overwinnen zo groot dat de door ten brinke ingeslagen weg namelijk naar een normale functionaliteit weinig verdere theoretische uitwerking heeft gekregen de discussies over het begrip zijn in feite alleen in moer 1980 1 en 1980 5 gevoerd met betrekking tot het politieke aspect ervan niet dat dit niet belangrijk zou zijn integendeel maar die discussies hebben het begrip nauwelijks theoretisch verder ontwikkeld daar staat tegenover dat de institutionalisering van het begrip zoals dat onder meer door de leidse werkgroep 1980 20 23 werd ondernomen het gevaar in zich draagt tot louter lippendienst aan een principe te verworden in feite is de strikte scheiding die dit handboek ten aanzien van de vier vaardigheden aanhoudt met overigens het boeiende verschijnsel dat men dan de literatuur ook nog apart moet behandelen een standpunt dat moeilijk te rijmen valt met het uitgangspunt normale functionaliteit keert men de 55 klassieke aanpak echter om en beschouwt men taalgebruik consequent als een middel tot mentaal en sociaal handelen dan valt zowel de overbodige en misleidende compartimentalisering in vaardigheden als de dreiging van onvruchtbare want systeemscheidende activiteiten weg andere concepten zoals waarnemen kunnen in de theoretische discussie die genoemde gevaren opheffen het belangrijkste voordeel dat dergelijke concepten moeten bieden is hun intrinsieke verbondenheid met het talige handelen en de mogelijkheid om met behulp ervan gestalte te geven aan de progressieve longitudinale ontwikkeling van een geintegreerde taalvaardigheid dat waarnemingsactiviteiten als een onderdeel in een hierarchie van abstraheringsmogelijkheden een dergelijke theoretisch geconcipieerde progressie ook empirisch praktisch mogelijk maken is uit dit onderzoek evenals uit dat van hillocks 1982 gebleken overigens zij opgemerkt dat deze denktrant toegespitst op het schrijven reeds eerdere aanzetten heeft gexa vj at uitwerking van de ideeen rond gericht schrijven vergelijk de zanger 1979 gaan in wezen uit van een gelijksoortige opvatting over taal namelijk als een instrument ter communicatie en verkenning van de eigen omgeving aangewend in geintegreerde en zo natuurlijk mogelijke opdrachten en situaties mutatis mutandis kan hetzelfde worden gezegd over het thematisch taalonderwijs ook daarin wordt de eenzijdige concentratie op taal talige vormen losgelaten ten voordele van een gebruik van taal gericht op thematische leerinhouden ook dit ideeengoed naast dat van ten brinke 1977 getuigt van een gevoelig besef voor de ecologie van het taalgebruik waar taal echter tot doel wordt moet worden gevreesd voor het zo wankele ecologische evenwicht tilburg voorjaar 1986 noot 1 met dank aan hans van driel en jan de zanger voor waardevolle commentaren op een eerdere versie van dit artikel bibliografie bem d j self perception theory in advances in experimental and social psychology 6 1 62 1972 bourdieu p sociologie der symbolischen formen frankfurt main suhrkamp 1970 56 brinke s ten the complete mother tongue curriculum londen longman 1977 bruner j child s talk learning to use language oxford oxford university press 1983 chatman s story and discourse narrative structure in fiction and film ithaca london 1978 daems f et al leren leven in taal een moedertaal didactiek antwerpen de sikkel 1982 festinger l a story of cognitive dissonance stanford stanford university press 1957 griffioen j h damsma zeggenschap grondslagen en een uitwerking van een didactiek van het nederlands in het voortgezet onderwijs groningen wolters noordhoff 1978 hillocks g jr getting the most of time spent marking compositions in english journal 71 pag 80 83 1982 ittelson w h the ames demonstrations in perception princeton princeton university press 1952 kroon s grammatica en communicatie in het onderwijs nederlands groningen wolters noordhoff 1985 leidse werkgroep moedertaaldidactiek muiderberg coutinho 1980 peer w van stylistics and psychology investigations of foregrounding london croom helm 1986 peer w van j tielemans instrumentaal fundamenten en modellen voor moedertaalonderwijs 2 delen leuven amersfoort acco 1984 saussure f de cours de linguistique generale paris payot 1916 vernon m d the psychology of perception harmondsworth penguin 1975 wesdorp h goed onderwijs wat is dat voorstudie periodieke peiling van het onderwijsniveau den haag svo 1985 zanger j de praktijkboek gericht schrijven vwo havo enschede slo 1981 57