Ontwerpregel 1: een doe-taak, waarin leerlingen taalgebruiken voor een communicatief doel. Leerlingen ‘doen’; ze communiceren. In dit voorbeeld is het een schrijftaak. Doel en publiek moeten expliciet geformuleerd zijn: dan is het gesprek over communicatieve effectiviteit het zinvolst.
Ontwerpregel 2: een leertaak: leerlingen gaan in gesprek. De klas wordt een onderzoekende klas. Leerlingen analyseren de geproduceerde teksten om te komen tot tekstkenmerken die ertoe doen bij de lezer, via cognitieve activiteiten als vergelijken, abstraheren en generaliseren. In de klas vinden er twee processen plaats:
- een aantal leerlingen gaat in gesprek over de teksten (vergelijken, selecteren)
- ander deel van de leerlingen observeert die gesprekken: zij doen onderzoek.
Figuur 2 laat zien dat elke leerling in drie verschillende rollen funtioneert: de leerling is schrijver, lezer en observator. Als de observaties uitgewisseld worden, vindt er gemeenschappelijk leren plaats.