Sommige docenten lukt het. Generaties leerlingen lezen onder hun leiding vanzelfsprekend en zonder morren Multatuli en Belle van Zuylen. Kees van Bueren is zo’n docent. Hij geeft zijn mening over onze Kwestie: waarom gebruiken docenten Nederlands vaste leeslijsten?
De leraar natuurkunde komt de klas in, het eerste lesuur midden in de winter, en doet het licht uit. De klas is pikdonker. Wat doet die man nou weer, denken de leerlingen. Laatst stond hij bovenop een tafel te oreren en nu weer dit. Maar ze letten op en hij vertelt over zwarte gaten. Nooit zullen ze dit moment vergeten en de uitleg over de zwarte gaten haakt aan de emotie van samen in duisternis gehuld zijn. Zo werkt leren: je leert met het verstand, maar dankzij een emotie. Die moet de leraar opwekken. De emotie vonkt en is de bougie van het leren, het verstand is de motor.
De leraar Nederlands is niet in een andere positie dan zijn collega natuurkunde. Ook hij moet de emotie opwekken. Hij leest voor (heel veel en telkens weer opnieuw van brugklas tot en met eindexamenklas) en hij vertelt, eindeloos, en leerlingen raken in de ban van de verhalen. Toch mag de leraar het niet daarbij laten. Hij moet de leerlingen aan de gang zetten, ze een duwtje in de goede richting geven, ook al is die goede richting niet waardenvrij. Die wordt bepaald door de kwaliteit van de boeken.
Ontegenzeggelijk is Max Havelaar zo’n richtingbepalend boek. Bint is er ook een. En ook De donkere kamer van Damokles. En waarschijnlijk De heilige Rita. Nu is Max Havelaar de Mont-Blanc in het polderlandschap der Nederlandse letteren. Wie zonder bergervaring aan de beklimming ervan begint, eindigt in een ravijn. Dat moet de leraar voorkomen en hij laat de leerlingen in zijn helikopter stappen en landt hier en daar met hen op een flank van dit majestueuze bergmassief. Ze kijken rond en zien Saïdjah en Adinda, verwijlen bij de Japanse Steenhouwer en de leraar leidt hen langs de Droogstoppelpassages en laat hun het onbetrouwbare perspectief zien. Zeker, hij verplicht hen daarmee tot die Mont-Blanc, maar het zou vreemd zijn de keuze van een berg aan niet-wetende klimmers over te laten. Het risico is dat de leerlingen dichtbij huis blijven en even de Vaalserberg opwandelen en zich voorhouden bergklimmer te zijn. Als een leraar leerlingen niet zou verplichten tot de beleving van reuzenwerk, hij zou ze iets groots onthouden.
Pas als de leerling een boek gelezen heeft, desnoods gedeeltelijk of in fragmenten, kan hij beoordelen of het iets voor hem is. De dwang daartoe staat op gespannen voet met de emotie, die positief moet zijn. De leraar staat voor een dilemma, dat leidt tot de vraag: in hoeverre is het zinvol een leerling of een klas op te dragen een bepaald boek te lezen? Die vraag verdient nader onderzoek, want er is iets mee aan de hand.
Stel dat een leraar wiskunde zich af zou moeten vragen of hij leerlingen zou moeten dwingen bijvoorbeeld opgaven over machtsverheffen of worteltrekken te maken, of dat een lerares Frans er een probleem van zou maken of de leerlingen zinnen met de subjonctief zouden moeten oefenen. Wij zouden verbaasd staan. Die subjonctief wordt immers in het Frans frequent gebruikt en machtsverheffen en worteltrekken zijn elementaire vaardigheden zonder welke het niet mogelijk is wiskunde op enig niveau te beoefenen. Stel dat die natuurkundeleraar de zwarte gaten zou overslaan, omdat ze te lastig zijn: het zou een ernstige bloedarmoede in de fysica op school betekenen. De noodzaak van dit soort onderdelen ligt bij vele vakken zo voor de hand dat de leerlingen het niet eens als dwang ervaren om die programmaonderdelen af te werken. Je zou je op het standpunt kunnen stellen dat hetzelfde voor literatuur geldt: klassiekers in de Nederlandse literatuur als Van den Vos Reinaerde en Lucifer, om niet te spreken van Max Havelaar, moeten in de geestelijke bagage van een middelbare scholier zitten, wil hij een diploma uitgereikt krijgen. Het zou vreemd zijn als de leerling zich de Nederlandse literatuur eigen moet maken en zich daar niet bij zou richten op het belangrijkste uit die literatuur.
Dat wij de vraag stellen of een leerling bepaalde boeken moet lezen, komt doordat literaire werken onderworpen zijn aan een oordeel dat gebaseerd is op smaak. Is het mooi of niet, geniet ik ervan of niet, raakt het mij of niet? Maar bij de verwerving van de vaardigheid van worteltrekken zal niemand zich afvragen in hoeverre dat mooi is en of het de leerling raakt. Het moet gewoon, het vak is een gegeven. Of de leerling het mooi vindt of niet, dat is een vraag van een andere orde.
Een ander argument om leerlingen een boek op te dragen is van meer algemene aard. Jongeren moeten al zoveel kiezen. Maakt kiezen ons gelukkig? Anna Enquist heeft eens betoogd dat het een ramp is voor kinderen en pubers zich permanent in keuzestress te bevinden. Kinderen uit gebroken gezinnen worden verscheurd tussen twee loyaliteiten als ze op een bepaalde leeftijd kunnen besluiten bij vader of moeder te wonen. Leerlingen uit de zevende groep bezoeken al de open dagen van de middelbare scholen. Als ze in de brugklas zitten moeten ze een richting kiezen en in de tweede klas komt er al een decaan die vertelt dat ze na moeten denken over hun – verre – toekomst want hun beroepskeuze bepaalt het profiel dat ze volgend jaar al in de derde moeten kiezen. Ze moeten in de derde uit een duizelingwekkend aantal mogelijkheden een vakkenpakket kiezen. Zitten de leerlingen dan net in de bovenbouw, dan begint al het keuzeproces voor de vervolgopleiding of de universiteit. Nee, zegt Anna Enquist, laat de dingen zijn zoals ze zijn, zoals ze zich in het moment aan het kind voordoen.
En de kinderen zelf? Die accepteren dingen zoals ze zijn, zoals wij eens zonder problemen accepteerden dat we de tafels van vermenigvuldiging uit ons hoofd moesten leren. Die acceptatie is jammer genoeg niet vanzelfsprekend, als het gaat om verplichte literaire werken en men laat de leerlingen zelf kiezen. Wat gebeurt er dan? Wars van enige kennis scrolt de puber op zijn iPhone door allerlei boekenlijsten en even later staat hij weer voor de boekenkasten in de schoolbibliotheek als hij zijn eerst literaire werken moet gaan kiezen. Radeloos grijpt hij naar … ja, waarnaar? Naar een boek met een pakkende titel, met een kleurrijke omslag of, het ergste van het ergste, een boek van een geringe omvang. Hij weet nog niet, dat juiste de dunne boeken de moeilijkste zijn: de schrijver heeft veel weggelaten. Zijn eerste kennismaking met de literatuur loopt op een teleurstelling uit, doordat hij zelf mocht kiezen.
Maar kijk eens, daar duikt de leraar naast hem op, kijkt hem aan en zegt, hier, dit is een boek voor jou. Lees een stuk en morgen vertel jij in de klas in twee minuten wat je ervan vindt en ik vertel wat ik van het boek vind. Moet dat, vraagt de leerling? Ja, zegt de leraar, dat moet, en hij vertelt alvast wat over het boek en dat de leerling een negen krijgt voor zijn verhaaltje over het boek. Tot morgen, besluit hij, en beent weg.
Meer lezen over deze discussie?
Auteurs:
Kees van Bueren
Kees van Bueren wist toen hij 6 jaar oud was al dat hij schoolmeester wilde worden. Als jongeman (leeftijdgenoten in de klas) begon hij met lesgeven. Zijn aanvankelijke passie voor linguïstiek kreeg een belendende liefde voor de literatuur. Hij gaf 42 jaar lang les, eerst op Het Amsterdams Lyceum en het grootste deel van zijn loopbaan op Het Baarnsch Lyceum. Nu gepensioneerd geeft hij als vrijwilliger taalles aan klassen met vluchtelingen in AZC's in Utrecht en Almere. Hij is gids in het Multatuli Huis in Amsterdam en schrijft voor het landelijke blad Roei! als vaste medewerker over het verband tussen enerzijds kunst, literatuur, muziek en film en anderzijds de roeisport. https://roeiblad.nl/ Inderdaad, roeien is ook een passie van hem.
Geef een reactie