In de Volkskrant verscheen onlangs een voorstel: laat auteurs, theatermakers en verhalenvertellers die door de coronacrisis minder werk hebben jongeren stimuleren om te lezen. Een mooie uitwerking van het Leesoffensief, zo is de gedachte. Hanneke Gerits, docent Nederlands en lerarenopleider, reageerde verbolgen. Terecht merkt zij op dat het voorstel de indruk wekt voorbij te gaan aan de professionaliteit van docenten. De problemen zijn ‘niet opgelost met enkele theatermakers die willen enthousiasmeren,’ stelt ze. ‘Het onderwijs, de leerlingen en leraren hebben liever oprechte belangstelling, die langer duurt dan een coronacrisis.’ Coronacrisis of niet: het voorstel is exemplarisch voor het Leesoffensief, dat vrijwel volledig voorbijgaat aan de rol van de leraar.
Het Leesoffensief
Natuurlijk moet er iets gebeuren in het leesonderwijs. De ministers van OCW steunen het ontwikkelteam Nederlands van Curriculum.nu, dat pleit voor meer aandacht voor leesplezier en leesmotivatie in het curriculum. Er bestaan waardevolle interventies, erkennen de ministers in een kamerbrief, maar die zijn niet voldoende. Het Leesoffensief richt zich daarom op:
- Leesplezier en leesmotivatie als onderdeel van het curriculum
- Een actie-agenda voor een krachtiger en meer samenhangende leesaanpak
- De belangrijke rol van bibliotheken
- Een breder en diverser aanbod van jeugdboeken
Er valt het nodige op aan te merken. Het voorstel legt bijvoorbeeld een eenzijdige nadruk op de culturele aspecten van lezen. Curriculum.nu stelt nadrukkelijk voor om met rijke teksten te werken, en dat kunnen evengoed zakelijke, informatieve teksten zijn. Na jaren van bezuinigingen wekt daarnaast het idee dat bibliotheken en gemeenten ‘op hun verantwoordelijkheden [worden] gewezen’ nogal wat verontwaardiging.
Waar is de leraar?
Het belangrijkste pijnpunt is echter dat het Leesoffensief compleet losgezongen is van welke vakdidactische visie dan ook: een onderbouwde kijk op hoe vakinhoud leerbaar wordt gemaakt, waarbij relaties worden gelegd tussen de leerdoelen, de leerlingen, de vakinhoud en de inzet van methodieken en middelen. Bevoegde leraren kunnen zo’n visie ontwikkelen: zij zijn immers vakdidactisch bekwaam. Maar waar is die leraar in het Leesoffensief? Ministers Slob en Van Engelshoven ondermijnen de bekwaamheid en autonomie van leraren wanneer zij stellen dat snel duidelijk moet worden ‘wat leraren nodig hebben om het lezen te bevorderen’ (Kamerbrief p. 7-8). De ministers willen een ‘handreiking voor scholen’ verzorgen over ‘wat werkt’. Maar is dat waar de beroepsgroep behoefte aan heeft?
Handreikingen zijn er
Een gebrek aan handreikingen is niet het probleem. De website Lezen in het vmbo wordt in de kamerbrief gelukkig genoemd, maar er is zoveel meer: denk aan de publicaties van Stichting Lezen (bijvoorbeeld de Leesmonitor over leesmotivatie, 2018) en het SLO (bijvoorbeeld over het integreren van fictie met spreek- en schrijfvaardigheid, 2018), of aan het handboek Jeugdliteratuur & Didactiek (2019), met daarin een didactisch model om leerlingen in VO en mbo te motiveren om te lezen en hen jeugdliteratuur diepgaand te leren verwerken. Diverse tweedegraadslerarenopleidingen werken ermee, zodat studenten leesmotivatie en leesplezier als integrale elementen van het vak Nederlands gaan zien. Ook de WODN-website waarop u deze kwestie leest, beoogt vakdidactische handreikingen te bieden. Informatie over ‘wat werkt’ is dus volop voorhanden, al zijn de handreikingen te zeer versnipperd.
Onderwijs ontwerpen
Heb je als leraar zo’n handreiking gevonden, dan ben je er bovendien nog niet. Als lerarenopleider Nederlands hamer ik er tijdens mijn colleges Vakdidactiek aan eerstejaarsstudenten op dat goed onderwijs méér is dan een mooi idee uit een didactisch handboek of van een website simpelweg inzetten in je klas. Onderwijs geven gaat over onderwijs ontwerpen: een complexe vaardigheid die leraren met opleiding, nascholing, ervaring en reflectie steeds beter leren beheersen. Niet voor niets voorziet Curriculum.nu niet in vakdidactiek. Dat is het terrein van leraren. Maar in hoeverre worden zij eigenlijk in staat gesteld om met hun kennis over wat werkt effectief leesonderwijs te ontwerpen?
We kennen het antwoord: nauwelijks. Er is tijd – lees: geld – nodig om op school een passende didactiek voor leesonderwijs te ontwikkelen, uit te proberen, te evalueren en bij te stellen, eens te meer omdat de handreikingen voor ‘wat werkt’ overal en nergens vandaan moeten worden gehaald. Dat kunnen docenten: sterker nog, de docent die zich niet in die materie wil verdiepen en liever simpelweg de lesmethode volgt, behoort tot een uitstervende soort. Stel u voor: een vakdidactisch ontwikkelteam voor leesonderwijs, op elke school, bij voorkeur met een vorm van peer review zoals die ook bij lerarenopleidingen plaatsvindt: delen van het curriculum aan elkaar voorleggen, van feedback voorzien, en daardoor ook van elkaar leren. Dergelijk overleg dient ook tussen basisscholen en middelbare scholen in een regio plaats te vinden, met het oog op continuïteit van het onderwijsontwerp.
Vakdidactiek als kapstok
De vakdidactiek moet dus als kapstok fungeren voor het Leesoffensief. Samenwerking met buitenschoolse instanties is alleen zinvol als er binnen de school een passende, overkoepelende leesdidactiek is ontwikkeld door de leraren die daartoe zijn opgeleid en zich er op de werkvloer verder in bekwaamd hebben. Zij maken daarbij gebruik van het aanbod van theatermakers, van Stichting De Schoolschrijver, van poëzieworkshops, van deelname aan de Jonge Jury en de Inktaap – maar niet als een losstaand initiatief hier en daar, niet als lapmiddel omdat er te weinig tijd kan worden vrijgemaakt om goed na te denken over hoe effectieve vakdidactische principes voor leesonderwijs in de praktijk kunnen worden gebracht.
Datzelfde geldt voor de rol van bibliotheken en het rijke aanbod van jeugdboeken. In elk vakdidactisch ontwikkelteam op school zou een gespecialiseerd mediathecaris of leesconsulent moeten zitten. Een rijk leesaanbod zou daarnaast vanzelfsprekend moeten zijn – het is treurig dat subsidies voor jeugdliteraire auteurs en prijzen in het Leesoffensief als ‘extra inspanning’ worden gepresenteerd – maar minstens zo belangrijk is het besef dat we zonder vakdidactische visie niets bereiken met zo’n leesaanbod. Met hun vakdidactische bekwaamheid helpen leraren hun leerlingen immers om te leren kiezen uit het aanbod, waardoor leerlingen zichzelf als lezer beter leren kennen en in een positieve leesspiraal terecht kunnen komen.
Nu dus de vakdidactiek
Het Leesoffensief is geen slecht idee; professionals in de cultuursector een rol geven in het leesonderwijs evenmin. Alle beetjes kunnen helpen. Beide voorstellen gaan echter volledig voorbij aan de kern van het probleem. Docenten Nederlands worden onvoldoende in staat gesteld om één van de belangrijkste pijlers van hun vak uit te oefenen: werkzame vakdidactische principes doorontwikkelen tot effectieve praktijken in hun schoolcontext, met hun leerlingen. Leraren zijn immers diegenen die, mits ze daar tijd voor krijgen, uitstekend in staat zijn om bestaande handreikingen tot zich te nemen en op basis daarvan beargumenteerde keuzes te maken voor de uitwerking van hun curriculum voor leesonderwijs. Laten we dáár eens een offensief voor starten.
Auteurs:
Marloes Schrijvers
Marloes Schrijvers rondde in 2019 haar promotieonderzoek naar literatuuronderwijs af en werkt als lerarenopleider Nederlands aan de Hogeschool Rotterdam.
I am often to blogging and i really appreciate your content. The article has really peaks my interest. I am going to bookmark your site and keep checking for new information.
I real glad to find this site on bing, just what I was looking for : D as well saved to bookmarks.
I discovered your blog site on google and check a few of your early posts. Continue to keep up the very good operate. I just additional up your RSS feed to my MSN News Reader. Seeking forward to reading more from you later on!…