Een reactie op Carien Bakker.
In Weg met het debat spreekt Carien Bakker haar afschuw uit over het sterk gepolariseerde publieke debat waarin de middenstem het onderspit delft, en stelt ze dat het Nederlandse debatonderwijs de polarisatie alleen maar versterkt. Zij pleit ervoor het debatonderwijs te vervangen door een leerlijn gericht op het houden en bestuderen van zogenaamde ‘exploratieve gesprekken’. Ik ben het hier niet mee eens. Dat wil zeggen: ik juich het ontwikkelen van zo’n leerlijn toe, maar wil het debat niet kwijt en bestrijd het idee dat debatonderwijs polarisatie automatisch in de hand werkt. Ik denk zelfs dat debatteren hét antwoord op polarisatie is.
Het grote probleem met debatteren in Nederland is dat er nauwelijks debatten georganiseerd worden die voldoen aan de eisen van een goed debat. Een goed debat is een gereguleerd debat, waarin vertegenwoordigers van twee partijen, in een neutrale context, een afgemeten hoeveelheid tijd krijgen om hun standpunt toe te lichten en te onderbouwen en door de voorzitter gedwongen worden echt inhoudelijk op elkaar te reageren. Zo’n debat dwingt de deelnemers inhoudelijk tot het uiterste te gaan, zodat alle argumenten op tafel komen en de luisteraar echt een geïnformeerde afweging kan maken. Zulke programma’s zie je echter zelden. Veel mensen met een duidelijke mening gaan het directe debat uit de weg en zoeken liever zo veel mogelijk individuele (sociale) media-aandacht zonder tegenspraak. De traditionele media dragen daaraan bij door niet de inhoud centraal te stellen, maar de smeuïge fragmenten uit Kamerdebatten en persconferenties, en verder vooral te speculeren over machtsspelletjes en persoonlijke gevoelens van politici.
Als het debat in het onderwijs niet goed georganiseerd en gereguleerd wordt, gaat het ook daar de verkeerde kant op. Ik zie dat bijvoorbeeld bij Lagerhuisdebatten in het kader van de wedstrijd Op weg naar het Lagerhuis. Daarin staan grote groepen tegenover elkaar in een ongereguleerd debat en gaat het erom zo veel mogelijk verschillende argumenten goed naar voren te brengen, maar telt inhoudelijk op elkaar reageren nauwelijks mee. Op zo’n manier werken de leerlingen niet aan de dingen die de Onderwijsraad, Bakker en ik belangrijk vinden, zoals het exploreren van elkaars gedachten, of hun capaciteit een zaak te beschouwen vanuit andermans gezichtspunt, en leren ze hun reactie niet uit te stellen tot de bijdrage van de ander geïnterpreteerd en beoordeeld is. Heel anders wordt het als je een fair debat organiseert, met lange spreekbeurten en de plicht op elkaar in te gaan. Zeker als je pas een minuut voor het debat tost wie voor is en wie tegen.
Bij de voorbereiding van zó’n debat moeten de leerlingen zich wel verdiepen in het standpunt van de ander omdat ze beide standpunten moeten kunnen innemen. En tijdens het debat moeten ze elkaar wel uit laten spreken, samenvatten wat de ander gezegd heeft, en daar punt voor punt op reageren. Doet iemand dat niet, dan zal de volgende spreker dat aangrijpen om te laten zien dat diegene of slecht geluisterd heeft, of blijkbaar geen weerwoord heeft tegen de niet besproken punten. In zo’n debat wint de bescheiden middenstem het regelmatig van de ongenuanceerde roeptoeteraar.
Nadeel van zo’n debat kan zijn dat het statisch wordt en dat wie uitgesproken is, niet meer kan reageren op volgende sprekers. Hier is wat aan te doen. Houd geen vier-tegen-vier-debat zoals gebruikelijk is bij het NK debatteren, maar maak er een twee-tegen-twee of drie-tegen-drie-debat van met voorafgaand aan de slotspeeches een flitsronde, waarin de debaters gedurende enkele minuten kort op elkaar kunnen reageren. In zo’n debat moet iedereen één lange bijdrage leveren en in de flitsronde minimaal twee keer een korte. Zo wordt iedereen gedwongen te luisteren en te reageren. Een andere optie is het toevoegen van een ronde met publieksvragen. Dit stimuleert de klas actief mee te luisteren en argumenten ter tafel te brengen die door de debaters over het hoofd gezien zijn (of uit de weg gegaan).
Kies als docent actuele stellingen met bronsuggesties erbij en je krijgt echt inhoudelijke debatten. Juist doordat leerlingen het niet eens mogen worden, moeten ze hun uiterste best doen argumenten te vinden voor standpunten waar ze op het eerste gezicht helemaal niet voor zijn. Wat daarbij helpt, zijn de standaardgeschilpunten. De wetenschap dat je als voorstander op geen van de standaardgeschilpunten zwak mag scoren, geeft structuur aan de betogen van voor- en tegenstanders, en helpt de docent bij de beoordeling. ‘Jullie hebben het helemaal niet over de haalbaarheid gehad. Minpunt.’ En standaardgeschilpunten zijn er ook voor zijns- en waardeoordelen, zodat ook debatten over waardeoordelen beter gestructureerd en beoordeeld kunnen worden.
Er is geen alternatief voor het debat. Zodra twee partijen een derde willen overtuigen van hun gelijk is er een debat. En als je dat niet uit de hand wilt laten lopen moet je het reguleren. Bestudeer de twee verkiezingsdebatten tussen Trump en Biden eens. Het eerste was ongecontroleerd en wekte overal ergernis, daarom accepteerden de heren bij het tweede een zeer strenge, onpartijdige voorzitter, ook al dwong die hen een stuk inhoudelijker te worden. Natuurlijk werden ze het niet eens, maar de kiezer kreeg wel een beter idee van hun plannen. Leerlingen zulke debatten laten houden, leert hen hopelijk dat je de argumenten van je tegenstander moet kennen en begrijpen om twijfelaars of aanhangers van die tegenstander te overtuigen van jouw standpunt. Amerikaans onderzoek toont in elk geval aan dat zulk soort debatonderwijs het kritisch denken bevordert.
Auteurs:
Yke Schotanus
Yke Schotanus (Scheveningen, 1963), rondde in 1987 zijn studie Nederlands af aan de Rijksuniversiteit Groningen. In de jaren daarna werkte hij als docent Nederlands en literatuurgeschiedenis op verschillende middelbare scholen en hbo's, als redacteur bij verschillende uitgeverijen, als schrijfdocent en als auteur van onder andere een aantal delen van de Schrijfbibliotheek van Uitgeverij Augustus. In 2020 promoveerde hij op een proefschrift over de invloed van muziek op de verwerking van gezongen taal. Thans is hij behalve docent Nederlands en schrijfdocent, geaffilieerd onderzoeker bij het Instituut voor Cultureel Onderzoek (ICON) van de Universiteit Utrecht.
Roderik van den Bos
Roderik van den Bos (Assen, 1963), studeerde Nederlands in Groningen en werkte daar 7 jaar als beleidsmedewerker bij die Universiteit. Sinds 1992 is hij debattrainer en dagvoorzitter. Aanvankelijk als nevenfunctie, daarna van 1998 tot 2005 fulltime voor het Nederlands Debat Instituut, sindsdien als zelfstandige. Hij traint scholieren en Kamerleden, en alles daartussen, jureert bij debatwedstrijden, begeleidt interne beleidsdebatten bij bedrijven en instellingen, en neemt nog jaarlijks zelf deel aan debatwedstrijden.
Geef een reactie