Fijn, vertalingen op de leeslijst

De afgelopen weken hebben Marie-José Klaver en Yra van Dijk op Didactiek Nederlands twee artikelen geplaatst waarin ze pleiten om geen vertalingen toe te staan op de leeslijst. “Sommige docenten willen ook vertalingen toevoegen aan de leeslijst omdat die leerlingen zouden motiveren.” Ik ben er daar een van.

Wat mooi is: Marie-José Klaver en Yra van Dijk brachten me even aan het twijfelen over mijn standpunt, maar toen bedacht ik weer waarom ik die vertalingen zo zou toejuichen op de lijst. Ik heb namelijk het idee dat ik met name veel havoleerlingen aan het pesten ben met de literaire lijst. Vwo’ers ook wel, maar van hen mogen we verwachten dat ze ook buiten hun eigen interesses intellectueel bezig kunnen zijn.

Havisten zijn 15, 16 als ze aan de leeslijst beginnen. De boeken die volgens Marie-José Klaver en Yra van Dijk zeer geschikt zouden zijn (oa Het smelt van Lize Spit, Het jongensuur van Andreas Burnier, Wij slaven van Suriname van Anton de Kom, Wees onzichtbaar van Murat Isik, Allemaal willen we de hemel van Els Beerten) zijn door hun schrijvers niet bedoeld voor deze kinderen. En als ze dat wel zijn (Els Beerten, bijvoorbeeld), dan voor geoefende lezers. Zouden bovenbouwers havo dat wel zijn, dan hadden de schrijvers een punt. De realiteit is anders.

Mijn vraag is of dat erg is. Misschien vloeken in de kerk voor een leraar Nederlands, maar ook hier pleit ik voor diversiteit; er zijn mensen die niet van literatuur houden, ook zij zijn waardevolle mensen. In het onderwijs heb je de mooie plicht om je leerlingen nieuwe ervaringen aan te bieden, dus natuurlijk bieden we hun mooie leeservaringen en verzorgen we zinvolle literatuurlessen met aansprekende teksten en waardevolle gesprekken. Maar dan gaan leerlingen eigen keuzes maken en redelijk zelfstandig een boek lezen. Die ervaring moet niet te ver van hen afstaan, want dan haken kinderen af.

Ook in Nederland hebben we prima schrijvers, maar in Nederland schrijven niet zo gek veel goede auteurs echt voor deze doelgroep.

Beginnende lezers (ook als je ieder vo-jaar je vier verplichte boeken echt gelezen hebt, ben je dat), een groep waar de meeste havobovenbouwers toe behoren, gun je dan ook boeken die bij hun eigen leeftijd passen: half uit de puberteit en hard op zoek naar een eigen identiteit lezen ze liever boeken over leeftijdgenoten die zelf ook in deze fase zitten, in een taalgebruik dat pakt.

“De uitnodiging kwam drie weken geleden en was overdreven gefrankeerd. Het gewicht van de zegels die op hun beurt weer extra port moesten gekost hebben, stemde me in eerste instantie hoopvol: er zijn nog steeds dingen die elkaar mogelijk maken.” Voor de eerste zinnen van Het smelt moet je nogal wat gelezen hebben om ze te kunnen waarderen. Ook de aanbeveling in de 9e druk: “Het smelt is een roman die je verslagen achterlaat.” zal menig afhaker opleveren.

Wat biedt vertaalde jeugdliteratuur dat Nederlandse jeugdliteratuur niet heeft? Weinig. Ook in Nederland hebben we prima schrijvers, maar in Nederland schrijven niet zo gek veel goede auteurs echt voor deze doelgroep. Ik denk dat uitgevers daar ook wel een rol in hebben; die ene bestseller per jaar, daar gaan we echt geen 30 niet-verkopers naast zetten. Begrijpelijk.

De smaak van jongeren is nog niet ontwikkeld en dus heel beperkt, specifiek zou je ook kunnen zeggen. Daarom zou het fijn zijn om veel meer keus te hebben, zodat je tegen je leerlingen kunt zeggen: denk je na 5 bladzijdes nog steeds niet “dit wordt de moeite waard”, leg het dan weg en kies iets anders.
Schrijvers als John Green, Angie Thomas, John Boyne, Sarah Crossan, Susin Nielsen en Eric Lindstrom zouden veel leeslijsten verrijken en veel leesfrustratie kunnen voorkomen.

Opdat leerlingen het lezen van Gouden eieren niet meer hoeven te faken.
Maximeren op 4?

Delen: