Toen Theo Witte in 2008 in het verlengde van zijn dissertatie ‘Het oog van de meester’ met
Lezenvoordelijst.nl begon, hanteerde hij – vanzelfsprekend – daar de niveau-indeling die hij in zijn
onderzoek had ontwikkeld.
Het was een genuanceerder indeling dan degene die ik al sinds het einde van de vorige eeuw bij mijn
advisering via internet gebruikte: een indeling met de kleuren groen, voor een ‘eenvoudig’ boek,
oranje, voor boeken van een ‘gemiddeld’ niveau en rood voor ‘moeilijke’ boeken. Dus nam ik zijn
indeling ook maar over bij mijn Leesadviezen.nl
Merkwaardig vond ik wel dat er op ‘lezenvoordelijst’, toch bedoeld voor leerlingen, ook ruimte werd
gemaakt voor boeken van niveau 6, dat omschreven wordt als ‘academisch lezen’; ik denk dan op
grond van de toelichting die daarbij gegeven wordt, aan boeken als ‘De God Denkbaar, Denkbaar de
God’ van W.F. Hermans, of ‘De ongeschreven leer’ van Geerten Meijsing. Ik ben in de ruim veertig
jaar dat ik les heb gegeven, nog nooit een leerling tegengekomen die in staat én bereid was om
‘academisch’ te gaan lezen. Toch is ook op de huidige site van ‘lezenvoordelijst’ plaats ingeruimd
voor boeken van niveau 6. Op mijn Leesadviezen.nl ga ik niet verder dan niveau 5.
Maar los van dit bezwaar, is zo’n niveau-indeling natuurlijk handig; kán handig zijn.
Ieder weldenkend mens snapt wel dat boeken zó indelen een subjectieve zaak is. Ik was destijds in
zijn promotietraject een van Theo’s proefdocenten, en ik herinner me heel enthousiaste discussies
destijds, toen we probeerden een hele lijst van titels van een niveau-aanduiding te voorzien. We
verschilden nogal eens van mening!
Bij de verantwoording van de niveau-indeling, die op lezenvoordelijst gegeven wordt, geeft men
enerzijds ruimhartig toe dat de indeling niet spijkerhard is: terecht wordt daar gesproken van een
‘didactische bandbreedte’ van een boek: ‘een niveau 3 toekennen aan een boek betekent dat deze
titel bij uitstek geschikt is voor leerlingen met dit niveau, maar ook te lezen is voor leerlingen op het
niveau er direct onder (N2) of boven (N4).’ Maar tegelijkertijd stelt men daar: Een betrouwbaar
niveau aan een boek toekennen is tijdrovend en vereist ervaring. Om wildgroei te voorkomen en de
betrouwbaarheid van de niveaus te waarborgen behoudt de redactie zich het alleenrecht voor om
niveaus toe te kennen.
Dus: Don’t try this at home!
Ik denk dat we echter blij mogen zijn als alle leerlingen van school vertrekken met een positieve attitude t.a.v. literatuur, dankzij het lezen van boeken op hun eigen niveau!
Men stelt daar ook nog: ‘Volgens het Referentiekader taal moeten leerlingen op het einde van vwo-6
minstens niveau 4 bereiken.’
En op dit punt ontsporen we.
Kort door de bocht geconcludeerd: een leerling uit vwo-6 die met plezier boeken van niveau 3 leest
en er zinnige dingen over kan zeggen, maar moeite heeft met – en geen leesplezier meer ervaart bij
boeken van niveau 4, faalt dus. Ik denk dat we echter blij mogen zijn als alle leerlingen van school
vertrekken met een positieve attitude t.a.v. literatuur, dankzij het lezen van boeken op hun eigen
niveau!
In de afgelopen tien, vijftien jaar heb ik als ‘critical friend’ op uitnodiging van secties Nederlands op
meer dan zeventig scholen tijdens een studiedag of sectiemiddag het literatuur- en fictieprogramma
van de sectie besproken. Heel vaak stuitte ik in hun aanpak op eisen in het verlengde van dat
referentiekader-verhaal, als ‘ín vwo-5 moet je minstens twee boeken van niveau 4 lezen; in vwo-6
minstens twee van niveau 5.’ Héb je leerlingen, met de nodige moeite, eindelijk zo ver gekregen dat
ze serieus aan het lezen gaan, met boeken op hun niveau en binnen hun belangstellingssfeer, en dan
kom je met een eis die voor velen gewoon te hoog gegrepen is.
Heel wat leerlingen zullen – zeker voorlopig – niet verder komen dan boeken van niveau 3; en als ze
daar goed mee omgaan, er zinnige dingen over weten te zeggen, er met plezier op terugkijken, en
dus uiteindelijk met een positieve attitude t.a.v. literatuur de school verlaten, dan is dat toch prima!
Gelukkig lieten zo ongeveer alle secties waar ik kwam, op grond van deze argumentatie dat soort
destructieve eisen los. Maar ik ben op heel veel scholen (nog) niet op bezoek geweest, en deze
praktijk bestaat ongetwijfeld nog op heel veel plekken.
Dus:
- Begeleiden bij de boekenkeuze: noodzakelijk!
- Stimuleren dat leerlingen zich ontwikkelen, boeken lezen op het niveau dat ze aankunnen: prima!
- Eisen dat leerlingen een bepaald niveau móeten halen: funest!
Omdat Young Adults op veel scholen nog onderschat worden, zijn ze daar in de bovenbouw taboe:
heel jammer, want er zijn heel wat YA-boeken die ook voor de zwakkere lezers tot ver in de
bovenbouw een boeiende en inspirerende leeservaring kunnen opleveren: boeken van Erna Sassen,
Anna Woltz, Ted van Lieshout, roept u maar! (Leest u maar!).
Ik stel dus een heel andere benadering van de leesniveaus voor:
DE NIVEAU-AANDUIDING GEEFT HET MINIMUM-LEESNIVEAU AAN DAT EEN LEZER MOET HEBBEN
OM EEN BOEK VAN DAT NIVEAU TE GAAN LEZEN.
Bronnen
Witte, T. (2008). Het oog van de meester: Een onderzoek naar de literaire ontwikkeling van havo- en
vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs (Vol.12). Eburon Uitgeverij BV.
www.lezenvoordelijst.nl/docenteninformatie/titelpaginas
Auteurs:
Joop Dirksen
Joop Dirksen (*1949) was gedurende meer dan veertig jaar docent Nederlands, promoveerde in 1995 op de dissertatie “Lezers, literatuur en literatuurlessen’, schreef meer dan honderd artikelen in literatuur-didactische tijdschriften, en probeert nu via Leesadviezen.nl het lezen van literatuur door leerlingen te bevorderen, o.a. door hun leraren te ondersteunen bij de (keuze-)begeleiding van hun leerlingen op het gebied van literatuur. Emailadres: joopdirksen@leesadviezen.nl