Gebaren in presentaties

Wanneer wij aan de TU Delft een student voor het eerst naar voren roepen bij een presentatieles om kort wat te vertellen, horen we vaak de vraag: hoe moet ik voor de groep staan en wat doe ik met mijn armen en handen? We deden onderzoek naar verschillende soorten gebaren en hoe ze helpen om een boodschap beter te laten onthouden. Deze inzichten kunnen leerlingen helpen om hun non-verbale spreekgedrag te verbeteren. En tegelijkertijd levert het wellicht ideeën op voor docenten die zélf voor de groep staan.

Gebaren zijn onderwerp van veel verschillend onderzoek en er is alle reden om te denken dat ze belangrijk en nuttig zijn voor sprekers. Krauss en Hadar (1999) bijvoorbeeld veronderstellen dat het maken van gebaren helpt om de juiste woorden te vinden. Zelfs geboren blinden maken gebaren als ze een ander iets uitleggen (Iverson & Goldin-Meadow, 1998). Ook onthouden luisteraars soms meer als ze kijken naar een gebarende spreker (Sueyoshi & Hardison, 2005; Beattie & Shovelton, 1999).

McNeill (1992) onderscheidt vier soorten gebaren:

  • iconische gebaren voor een concreet object of concrete actie (bijvoorbeeld: de handen naast elkaar als een open boek),
  • metaforische gebaren voor abstracte objecten/acties (bijvoorbeeld: een hand over de schouder als je over het verleden praat),
  • deiktische gebaren als een spreker wijst,
  • beatgebaren, korte, herhalende gebaren met de hand die geen betekenis lijken te hebben.

De vraag is welke gebaren een spreker nu moet gebruiken als hij voor een klas of collegezaal informatie wil overbrengen op het publiek. Om hier concrete adviezen over te krijgen, analyseerden we de adviesliteratuur voor mondelinge voordrachten.

Welke adviezen worden gegeven?

In een corpus van veertig meest populaire Nederlandse adviesboeken in de periode 1980-2010 (Wackers, De Jong, & Andeweg, 2016) schrijft vrijwel iedereen (38 van 40 auteurs) iets over handgebaren. Over het algemeen zijn de adviseurs het eens dat gebaren behoren tot het basisrepertoire van een spreker, maar de aandacht hiervoor verschilt nogal.

Soms zijn de adviseurs zeer beknopt en weinig concreet, een andere keer (Van der Meiden, 1991, Kirchner, 1983, Van Eijk, 1987) schrijven zij juist pagina’s vol over de verschillende bewegingen met precieze instructies: ‘geeft u brede lijnen aan, dan mag u de handen langzaam heen en weer, horizontaal laten bewegen. Als u zegt dat er verschillende niveaus in het probleem zitten, moet u lagen aangeven op het horizontale vlak’ (Van der Meiden, 1991, p. 162). Ondanks die verschillen in aandacht, lijken de adviseurs het over één ding eens: gebaren behoren tot het basis spreekrepertoire van een spreker. Liever wel doen dus, dan niet.

Aangeleerde gebaren versus natuurlijke gebaren
Over twee zaken verschillen de auteurs van de adviesboeken van mening met elkaar. Ten eerste is er de discussie over het aanleren van gebaren versus ‘natuurlijkheid’. Waar Braas, e.a. (2001, p. 66) stellen dat ‘iedereen kan leren om functionele gebaren te maken’, schrijft een derde van de Nederlandse adviseurs over ‘natuurlijkheid’ van de gebaren (onder meer Blum, 1982; Kirchner, 1983; De Boer, 1986; Mertens, 1992; Wiertzema & Jansen, 2004). Zo zouden ‘aangeleerde gebaartjes’ (Blum, 1982, p. 105) onecht zijn en de spreker ongeloofwaardig maken. Kirchner (1983, p. 54) waarschuwt zelfs en vindt dat een spreker ‘liever geen’ gebaren kan maken ‘dan onechte!’ Mertens (1992, p. 14) sluit zich daarbij aan: ‘Iemand die […] nooit gebaren maakt, moet dat niet willen proberen’.

Het is onduidelijk wat de natuurlijkheid precies betekent, vooral ook omdat er auteurs zijn die aan de ene kant zeggen dat luisteraars natuurlijkheid verwachten, maar later stellen dat ‘het publiek (…) alleen maar baat bij [kan] vinden’ wanneer ‘u aan het opsommen bent, en u duidt de opsomming mee met uw vingers aan’ (Mertens, 1992, p. 18). Zo geven Wiertzema & Jansen (2004) instructies over de bewegingen, terwijl ze ook geloven dat ‘ingestudeerde gebaren al snel overdreven en theatraal’ overkomen (p. 119). In andere gevallen lijken auteurs met natuurlijkheid ‘spontaniteit’ of ‘passendheid’ bij een situatie te bedoelen.

Uitbeelden versus wapperen
De tweede discussie gaat over een speciaal type – veelvoorkomende – gebaren, namelijk de beats, in het Nederlands ook slaggebaren genoemd. Dit zijn korte, herhalende gebaren met de hand die geen betekenis lijken te hebben. Van der Meiden (1991, p. 80) waarschuwt hier zelfs voor. Hij zet sprekers met veel slaggebaren weg als ‘spinaziehakkers’ of ‘masseurs’. Krusche (1986, p. 49) denkt dat ‘de spreker er innerlijk niet bij is’ wanneer hij de beats gebruikt.

McNeill (1992) suggereert juist dat de kracht van beats vooral zit in de benadrukking van woorden. Recent onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat de beats kunnen helpen bij het ontcijferen van woorden doordat de beweging de klemtoon van een woord benadrukt (Bosker & Peeters, 2021).

Na dit literatuuronderzoek stonden we voor de vraag: moeten we onze studenten gebaren nu aanleren of niet? En mogen ze dan juist wel de beats gebruiken die weinig betekenis lijken te hebben, of moeten ze dit voorkomen? We besloten een experiment uit te voeren (zie: Baars & Andeweg, 2019).

Experiment: wat is de invloed van gebaren?

In het experiment richten we ons enerzijds op de invloed van gebaren op het luisterend publiek (helpen gebaren bij het onthouden (retentie) van de boodschap?) en anderzijds op de waardering van de luisteraar voor de spreker.

Figuur 1: beat-gebaren

We namen drie versies op van een beknopt college (vijftien minuten), met powerpointslides ondersteund. Een soort lange kennisclip dus. Het onderwerp was ‘effectieve communicatiestrategieën’. Op de opname van het college was de spreker zichtbaar vanaf zijn middel naast het powerpointscherm. In versie A gebruikte de spreker geen gebaren (handen in elkaar gevouwen – de basishouding – op navelhoogte), in versie B maakte de spreker alleen beatgebaren. Hierbij werden beide handen tijdens het spreken op willekeurige momenten tegelijk op-en-neer bewogen waarna de handen weer terug in de rustpositie kwamen. In versie C werd het gebarenpatroon wat meer gevarieerd. De spreker maakte in plaats van steeds beatgebaren, ook andere gebaren (een combinatie van de iconische, metaforische en deiktische gebaren). Hij telde bijvoorbeeld met zijn hand, beeldde uit wat hij zei, of wees naar het powerpointscherm.

De colleges werden getoond aan verschillende groepen studenten (ongeveer 75 per groep; totaal 229). Na het bekijken van de video beantwoordden de luisteraars twee vragenlijsten: wat hadden ze onthouden (een multiple-choice toets van 30 vragen) en wat vonden ze van de spreker en het college (12 meningsvragen)?

Wat waren de resultaten? Allereerst bleek de groep die naar de beatversie (versie B) keek significant meer te onthouden dan de groep die naar de statische spreker (versie A) keek. Niet alleen onthielden die kijkers naar de beatversie (versie B) meer, ook hun mening verschilde met die van de kijkers naar de statische spreker (versie A). De spreker met beats werd ‘natuurlijker’ gevonden dan de statische spreker (let wel: het was dezelfde spreker met eenzelfde verhaal, alleen zijn handen bewogen nu wel en in versie A niet). Door eenvoudige beatgebaren te maken tijdens het spreken ‘hielp’ de spreker zijn luisteraars dus om meer van zijn verhaal te onthouden.

Verrassend waren de resultaten van de gemixte gebarenversie (versie C). We hadden verwacht dat het een goede sprekersaanpak zou zijn, maar de scores van de kijkers naar deze spreker lagen in tussen die van de andere twee groepen. Statistisch verschilden hun scores noch van de ene noch van de andere groep. Hetzelfde gold voor het oordeel over de natuurlijkheid van de spreker.

Wat levert het experiment op?
Levert dit onderzoek nu een solide basis voor advies aan leerling-sprekers? Ja en nee.

Ja, het maakt duidelijk dat beatgebaren door het publiek niet gezien worden als afleidend gedrag van de spreker. De spottende benaming – “spinaziehakkers” – van adviseur Van der Meiden doet geen recht aan effectief sprekersgedrag. Een spreker met beats wordt, in ons experiment, als natuurlijker beoordeeld én er wordt meer onthouden van zijn boodschap.

Maar aan de andere kant presteerde de versie van luisteraars naar de gemixte versie (versie C), waarin de gebaren bestonden uit beats, iconische, metaforische en deiktische gebaren, niet zo goed als gedacht. Terwijl uit ander onderzoek naar voren komt dat de iconische, metaforische en deiktische gebaren luisteraars helpen een verhaal beter te begrijpen (bijvoorbeeld door het wijzen naar een object bij een verhaal over ruimtelijke objecten; zie Hostetter, 2011).

Hoe komt het dat de luisteraars naar de spreker met beats meer onthouden? Het lijkt te maken te hebben met het stimuleren van de aandacht van de luisteraar. Hubbard e.a. (2009) weten dat zelfs in een explorerend neurologisch onderzoek aan te tonen. Ook later EEG-onderzoek naar hersengolven van Biau e.a. (2015) suggereert dat luisteraars de beatgebaren gebruiken bij het luisteren naar de presentatie.

Waarom presteren de luisteraars in ons experiment bij de gemixte gebaren niet even goed als de luisteraars bij de spreker met beats? We hebben daarbij twee gedachten.

Figuur 2: Spreker kijkt naar gebaar (witte cirkel). onder-links: oog van luisteraar (bron: Gullberg & Holmqvist, 2006)

Ten eerste, uit oogbewegingsonderzoek van Gullberg & Holmqvist (2006) komt naar voren dat functionele gebaren vooral door de luisteraars worden bekeken als de spreker er zelf ook naar kijkt. Onze spreker doet dat niet, zo blijkt als we achteraf nog eens naar de opname kijken. Overigens is dat een advies dat door geen van de adviseurs in het boekencorpus ooit werd gegeven.
Ten tweede, die complexere gebaren zorgen voor een extra mentale belasting van de luisteraars. Ze moeten immers proberen te interpreteren wat de spreker bedoelt met de handbewegingen. De betekenis van de gebaren is immers niet zo vast als de betekenis van een woord. De luisteraars moeten tegelijk luisteren/begrijpen wat de spreker verbaal voor het voetlicht brengt. Daardoor onthouden ze mogelijk minder dan verwacht (Mayer, Heiser & Lonn, 2001). Als dat klopt dan zou een spreker er goed aan doen niet al te veel iconische gebaren die horen bij een concreet object te maken. Niet gaan staan ‘mimen’ dus.

Wat kunnen we onze leerlingen leren?

Hoewel het aanleren van gebaren in het begin gekunsteld kan voelen (‘ja maar als ik normaal praat, heb ik mijn handen ook in mijn zak’), blijkt uit ons experiment dat het aan te raden is om de handen te gebruiken. Een spreker die statisch staat, geen gebaren maakt, loopt het risico dat er minder van zijn boodschap wordt onthouden. Ook al voelt het voor beginnend sprekers vreemd aan om te denken aan een basishouding en gebaren te denken, toch is het aan te raden. Dus ook voor de docent voor de klas.

Ons advies voor de leerling-spreker is dan ook om de armen niet te laten hangen, maar op te tillen, de ellebogen te buigen. Maak de handen zichtbaar voor de luisteraars en laat ze ‘zweven’ op buikhoogte. Dat is een prima basishouding. Vanuit die positie is het gemakkelijk om te bewegen en gebaren te maken.

Die gebaren mogen simpel zijn. Gewoon op-en-neer bewegen is al voldoende (beats). Zulke gebaren lijken misschien niets inhoudelijk te betekenen, maar ondertussen zorgen ze dat de luisteraar meer onthoudt. Bovendien beoordeelt het publiek de spreker als een natuurlijk ogende presentator, meer dan dat hij de handen stil houdt.

Bij de andere type gebaren is ons advies minder uitgesproken. Het lijkt erop dat iconische gebaren van belang zijn bij het uitleggen van een ruimtelijke figuur. Ook lijkt het dat wijsgebaren kunnen bijdragen aan de effectiviteit van een presentatie. Wanneer gebaren in de vorm van uitbeelden of mimen contraproductief wordt, is niet duidelijk. Dit vraagt om een nieuw experiment.

Referenties

Baars, S., & Andeweg, B. (2019). Wapper wat meer met je handen. De invloed van gebaren op retentie en sprekerswaardering bij een informatieve presentatie. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 41(1), 3-17. [link]

Beattie, G., & Shovelton, H. (1999). Mapping the range of information contained in the iconic hand gestures that accompany spontaneous speech. Journal of Language and Social Psychology, 18, 438-462. [link]

Biau, E., Torralba, M., Fuentemilla, L., de Diego Balaguer, R., & Soto-Faraco, S. (2015). Speaker’s hand gestures modulate speech perception through phase resetting of ongoing neural oscillations. Cortex, 68, 76-85. [link]

Blum, K. (1982). Praktijkboek Overtuigend Spreken. Amsterdam/Brussel: Intermediair.

Boer, H. de (1986). Doelmatige werkmethoden voor teksten schrijven, voordrachten houden, notulen maken. Utrecht: Het Spectrum.

Bosker, H. R., & Peeters, D. (2021). Beat gestures influence which speech sounds you hear. Proceedings of the Royal Society B: Biological Sciences, 288: 20202419, 1-9. [link]

Braas, C., Kat, J., Timmer, G., & Ville, I. (2001). Presenteren. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Eijk, I. van (1987). De spreekhulp. Amsterdam: Contact.

Gullberg, M., & Holmqvist, K. (2006). What speakers do and what addressees look at: Visual attention to gestures in human interaction live and on video. Pragmatics & Cognition, 14(1), 53-82. [link].

Hostetter, A.B. (2011). When do gestures communicate? A meta-analysis. Psychological bulletin, 137, 297-315. [link]

Hubbard, A. L., Wilson, S. M., Callan, D. E., & Dapretto, M. (2009). Giving speech a hand: Gesture modulates activity in auditory cortex during speech perception. Human brain mapping, 30(3), 1028-1037. [link]

Iverson, J. M., & Goldin-Meadow, S. (1998). Why people gesture when they speak. Nature396(6708), 228-228. [link]

Kirchner, B. (1983). Spreken voor een groep. Techniek en praktijk nader uiteengezet. Nijmegen: Dekker & Van de Vegt.

Krauss, R.M., & Hadar, U. (1999). The role of speech-related arm/hand gestures in word retrieval. In R. Campbell & L. Messing (Eds.), Gesture, Speech, and Sign (pp. 93-116). Oxford: Oxford University Press. [link]

Krusche, H. (1986). Neem het woord. Baarn: Bigot & Van Rossum.

Laskowski, L. (2001). 10 Days to More Confident Public Speaking. New York: Warner Books.

Mayer, R. E., Heiser, J. & Lonn, S. (2001). Cognitive Constraints on Multimedia Learning: When Presenting More Material Results in Less Understanding. Journal of Educational Psychology, 93(1), 187-198. [link]

McNeill, D. (1992). Hand and mind. Chicago: The University of Chicago Press.

Meiden, A. van der (1991). Over spreken gesproken. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Mertens, V. (1992). Spreken voor publiek. Leuven/Apeldoorn: Garant.

Sueyoshi, A., & Hardison M. (2005). The role of gestures and facial cues in second language listening comprehension. Language Learning55, 661-699. [link]

Wackers, M., Jong, J.C. de, & Andeweg, B. (2016). Structureren om onthouden te worden: Retentietechnieken in presentaties van onderzoekers en toespraken van politici. In D. van de Mieroop, e.a. (red.), De macht van de taal: Taalbeheersingsonderzoek in Nederland en Vlaanderen (pp. 295-308). Leuven: Uitgeverij Acco.

Wiertzema, K., & Jansen, P. (2004). Spreken in het openbaar (2e dr.). Amsterdam: Pearson Education.

Graag als volgt naar deze bijdrage verwijzen: Baars, S. & Andeweg, B. (2021). Gebaren in presentaties. In WODN Werkgroep Onderzoek Didactiek Nederlands (Ed.), Handboek Didactiek Nederlands. Levende TalenGeraadpleegd [datum] via [https://didactieknederlands.nl/handboek/2021/07/gebaren-in-presentaties/]

Auteurs:

Sjaak Baars
+ posts

Sjaak Baars werkt als docent communicatie aan de TU Delft en richt zich op mondelinge communicatie en retorica. Daarnaast helpt hij sportcoaches bij het verbeteren van hun communicatie.

Bas Andeweg
+ posts

Bas Andeweg (1952) is gepensioneerd docent/onderzoeker aan de TU Delft. Zijn oorspronkelijk beroepsmatige interesse in mondelinge communicatie en retorica leeft hij tegenwoordig als hobby uit.

Delen: