Deze artikelen zijn deels gebaseerd op het hoofdstuk Tekst en Cognitie, van dezelfde auteurs, in het boek Taal in Gebruik, Theo Janssen (red.), ’s-Gravenhage: SDU, 2002.
Wie een tekst leest, heeft een taak: de lezer wordt geacht een samenhangende representatie van de informatie in zo’n tekst te maken (zie ook Drie factoren die cognitieve processen tijdens het lezen beïnvloeden, deel 3). Coherentie speelt daarbij een grote rol: die taak is makkelijker als de lezer geholpen wordt door een samenhangende, coherente tekst. Zoals uitgelegd in deel 1 (Teksten, cognitie en communicatie: coherentie), zijn er twee vormen van coherentie: referentiële en relationele coherentie. In dit deel hebben we het over referentiële coherentie.
1. Wat is referentiële coherentie?
Een belangrijk onderdeel van de samenhang in een tekst is referentiële coherentie. Dit type samenhang ontstaat doordat in een tekst een verwijswoord betrekking heeft op een ander woord in de tekst (het antecedent). Neem bijvoorbeeld onderstaand tekstje (1), geschreven door een leerling van een tweede klas mbo.
1. (i) Tegenwoordig liggen alle drogisterijen vol met make-up producten in alle soorten en maten. (ii) Wij kopen deze make-up en brengen het aan op onze gezichten. (iii) Maar hoe weten wij eigenlijk of dit wel veilig is voor ons?
Als de lezer niet begrijpt dat het woord het in zin (ii) betrekking heeft op deze make-up (ook in zin (ii)), dat op zijn beurt terugverwijst naar make-up producten in alle soorten en maten (zin (i)), heeft ze de tekst niet begrepen. Ook moet de lezer weten dat het woord dit in zin (iii) verwijst naar het antecedent [we] brengen het aan op onze gezichten. Door deze verbanden te leggen, maakt de lezer een coherente representatie van de informatie in de tekst en daarmee begrijpt ze de tekst.
Nu gaan teksten vaak over meer dan één referent. En dat brengt meteen een probleem met zich mee: hoe verwijzen sprekers of schrijvers naar de verschillende referenten waarover zij willen praten en hoe houden luisteraars of lezers bij over welke referenten de spreker/schrijver het heeft? Lezers en luisteraars reconstrueren de referentiële ketens tussen verwijswoorden en antecedenten die sprekers en schrijvers in hun hoofd hebben.
2. Verschillende principes voor het leggen van referentiële verbanden
Tijdens het interpreteren van een tekst gebruiken we, meestal onbewust, een aantal principes om het correcte antecedent van een verwijswoord te vinden. Twee daarvan bespreken we hier (@noot: voor andere principes zie Sanders & Spooren, 2002).
(i). SUBJECTPRINCIPE: in geval van dubbelzinnigheid heeft het verwijswoord betrekking op de referent van het onderwerp (subject) van de zin
Tijdens het lezen van een tekst komen voortdurend referenten in de aandacht van de lezer, terwijl eerder besproken referenten uit die aandacht verdwijnen. Dergelijke referenten in de aandacht van de lezer noemen we het topic. Verwijswoorden verwijzen doorgaans naar het topic dat vooraan in de aandacht van de lezer zit. Tekst-topics zijn heel vaak ook het grammaticale onderwerp van een zin. Het subjectprincipe zegt dat als er meer kandidaat-antecedenten voor een referent in de tekst zijn, je vaak kunt kiezen voor die referent die het onderwerp van de zin is. Een voorbeeld hiervan vind je in fragment (2), over een tenniswedstrijd. Het verwijswoord hij in zin (iii) kan naar twee referenten verwijzen: Jan Siemerink en Stefan Edberg. Lezers geven hier de voorkeur aan Jan Siemerink als antecedent, overeenkomstig het subjectprincipe.
2. (i) Jan Siemerink was slechts een vriendelijke passant op de 28ste verjaardag van Stefan Edberg. (ii) Een korte handdruk aan het net, en dat was dat. (iii) Terug in de kleedkamer trachtte hij tot bezinning te komen.
de Volkskrant 14-02-1995
(ii) PRINCIPE VAN NABIJHEID: in geval van dubbelzinnigheid verwijst het verwijswoord naar het meest recent genoemde antecedent
Voorbeeld (3) bevat een dubbelzinnigheid in de betekenis van De Brabanders. Er zijn twee lezingen mogelijk: in de ene lezing betekent het ‘de voetbalclub Eindhoven’ en in de andere lezing betekent het ‘FC Den Bosch’. Dat de lezer/luisteraar kiest voor de laatste lezing heeft te maken met principe (ii).
(3) […] Eindhoven echter wacht het komend weekeinde een zware klus. Het krijgt FC Den Bosch op bezoek, dat bij winst de titel veilig stelt. De Brabanders verrichtten zondag het nodige voorbereidende werk door Heracles te verslaan, 2–0.
de Volkskrant 23-04-2001

3. Botsende principes
In de praktijk van alledag zijn de verschillende principes vaak tegelijk relevant. Een voorbeeld daarvan is fragment (4), een reclameslogan uit de jaren ’70. Volgens het Subjectprincipe verwijst ze naar Bloemen, volgens het Nabijheidsprincipe naar mensen. Toch is de interpretatie van dit voorbeeld ondubbelzinnig: we kiezen voor de Subject-interpretatie.
4. Bloemen houden van mensen. Haal ze in huis.
(reclameslogan uit de jaren ’70)
Nu gaan we naar voorbeeld (5), gezien op een vrachtwagen van een veevoederbedrijf in april 2001, ten tijde van de mond- en klauwzeercrisis, een periode waarin op grote schaal vee werd gedood.
5. Boeren houden van dieren. Laat ze leven.
(gezien op vrachtwagen, april 2001)
Volgens het Subjectprincipe heeft ze betrekking op Boeren; volgens het Nabijheidsprincipe heeft ze betrekking op dieren en wellicht speelt bij de verwijzing ook nog de aard van het werkwoord (houden van) een rol. De interpretatie van dit voorbeeld suggereert opnieuw dat het Subjectprincipe dominanter is dan de andere. Immers, in (5) hebben lezers eveneens de neiging om ze met het onderwerp te verbinden. Pas in tweede instantie zullen lezers kiezen voor het Nabijheidsprincipe. Met andere woorden: het is vanwege de schending van het Subjectprincipe dat dit voorbeeld in eerste instantie komisch of dubbelzinnig aandoet. Waarschijnlijk is het voorbeeld ook zo bedoeld.
4. De rol van wereldkennis
Principes zoals we zojuist besproken hebben, kunnen overtroefd worden door andere typen informatie. Een heel belangrijk type informatie is wereldkennis.
Voorbeeld: de familie Brinkhorst
Tekst (6) is een geval waarin één van de referentieprincipes geschonden wordt, en wel het Subjectprincipe.
6. (i) Laurens Jan Brinkhorst (64) is de enige zoon van een rubberplanter die in de jaren dertig terugkwam uit Indië. (ii) Tijdens de bezetting speelde hij voedselbonnen door aan onderduikers. (iii) Hij werd opgepakt door de Duitsers. (iv) Hij overleed in 1943 aan tuberculose. (v) Laurens Jan was toen zes jaar oud.
de Volkskrant 18-05-2001
Veel lezers hebben moeite met dit fragment. Uiteindelijk komen ze er wel uit, dankzij hun kennis van de werkelijkheid (we weten dat Laurens Jan Brinkhorst na de oorlog nog leefde – bovendien, mochten we dat niet weten, dan lezen we in (i) dat hij momenteel 64 is – en dus kan hij niet degene zijn die in 1943 is overleden). Het Subjectprincipe wordt hier dus overtreden. Tegelijkertijd is het wel van toepassing, want dankzij dat principe kun je uitleggen waarom dit zo’n vreemde passage is.
5. Hoe werkt het tijdens het lezen?
Om naar een referent te verwijzen kun je verschillende vormen van verwijzing gebruiken. Ariel (2001) heeft een toegankelijkheidsschaal opgesteld die expliciet maakt dat als een referent heel weinig geactiveerd is in het geheugen, de schrijver maximaal expliciete informatie moet geven, terwijl als een referent vooraan in het geheugen zit minimaal expliciete informatie volstaat:
De toegankelijkheidsschaal van Ariel (2001)
Volledige naam [Laurens Jan Brinkhorst] > lange definiete beschrijving [de voormalige minister van economische zaken] > korte definiete beschrijving [de minister] > achternaam [Brinkhorst] > voornaam [Laurens Jan] > aanwijzend voornaamwoord [deze] > zelfstandig naamwoord [de man] > voornaamwoord [hij] > verkort voornaamwoord [’m] > nulvorm [ellips].
Als we de toegankelijkheidsschaal van Ariel toepassen op tekst 6, dan zien we dat in zin (v) het gebruik van de voornaam Laurens Jan een relatief uitgebreide beschrijving is van de referent, wat suggereert dat die referent weinig toegankelijk is. Dat valt ook wel te begrijpen, want hoewel de referent in zin (i) geïntroduceerd is, is er concurrerende referent bijgekomen (zijn vader, de rubberplanter), waarnaar in zin (ii)-(iv) volop wordt verwezen met “hij”.
Zowel corpus-onderzoek als leesproces-onderzoek laat zien dat taalgebruikers rekening houden met deze schaal. Zo toonden Vonk et al. (1992) aan dat als een verwijzing meer lexicaal materiaal bevat dan nodig volgens de toegankelijkheidsschaal, lezers dit opvatten als een signaal voor een nieuw onderwerp in de tekst. Als lezers gevraagd werd om alineagrenzen aan te brengen in een tekst die doorlopend geprint was, dan brachten ze vaker een alineagrens aan voor een volle verwijzing (zoals een volledige naam) dan na een minimale verwijzing (zoals een voornaamwoord). Ook hadden lezers meer tijd nodig als in een tekst een volle verwijzing gebruikt werd op een plaats waar een minimale verwijzing verwacht werd.
Verder lezen:
Ariel, M. (2001). Accessibility theory: An overview. In: T. Sanders, J. Schilperoord & W. Spooren (Eds.), Text Representation: Linguistic and Psycholinguistic aspects (pp 29-87). Amsterdam etc.: Benjamins.
Sanders, T. & Spooren, W. (2002). Tekst en cognitie. In T. Jansen (Red), Taal in gebruik: (pp. 111-129). Den Haag: Sdu.
Vonk, W., Hustinx, L.G.M.M. & Simons, W.H.G. (1992). The use of referential expressions in structuring discourse. Language and Cognitive Processes, 7, 301- 333.
Lees hier de andere delen over teksten, cognitie en communicatie
- Deel 1: coherentie
- Deel 3: relationele coherentie
- Deel 4: welk connectief hoort bij welke relatie?
- Deel 5: tekststructuur: relationele coherentie op tekstniveau
Graag als volgt naar deze bijdrage verwijzen: Sanders, T. & Spooren, W. (2021). Teksten, Cognitie en Communicatie, deel 2: referentiële coherentie. In WODN Werkgroep Onderzoek Didactiek Nederlands (Ed.), Handboek Didactiek Nederlands. Levende Talen. Geraadpleegd [datum] via [https://didactieknederlands.nl/handboek/2021/10/teksten-cognitie-en-communicatie-deel-2-referentiele-coherentie/]
Auteurs:

Ted Sanders
Ted Sanders is hoogleraar Taalbeheersing van het Nederlands en onderzoeker binnen het Utrecht Institute of Linguistics van de Universiteit Utrecht. Hij doet onderzoek naar coherentie in tekst en discourse. Daarbij maakt hij gebruik van theoretische, corpus-analytische en experimentele methoden, om bijvoorbeeld te achterhalen hoe lezers teksten begrijpen. Hij heeft een grote interesse in begrijpelijke taal, met name binnen overheid-burger-communicatie.

Wilbert Spooren
Wilbert Spooren is hoogleraar Taalbeheersing van het Nederlands en onderzoeker bij het Centre for Language Studies (CLS) van de Radboud Universiteit. Hij doet onderzoek naar en geeft onderwijs over samenhang in tekst en gesprek, met een bijzondere belangstelling voor taalgebruik in nieuwe media. Ook is hij geïnteresseerd in taalgebruik in genres en effectieve communicatie van overheden en instellingen.
https://www.ru.nl/personen/spooren-w/