Intertekstualiteit

Met de term intertekstualiteit bedoelen we dat teksten altijd verbonden zijn met andere bestaande teksten: uit de literatuur, maar ook uit de samenleving. Soms maken schrijvers die verbanden zelf heel expliciet (als ze citeren, bijvoorbeeld). Maar veel vaker, zeker in literatuur, worden de verbanden niet zo duidelijk gelegd. Dan is het een kwestie van interpreteren. Literatuuronderzoekers kijken hoe via intertekstualiteit ideeën en verhalen die er leven in een maatschappij door zulke herhaling bekritiseerd worden of juist bevestigd.

Het concept ‘intertekstualiteit’

Wat is intertekstualiteit?

Literatuuronderzoekers gebruiken het woord ‘intertekstualiteit’ om aan te geven dat elke tekst verbonden is met andere bestaande teksten. Een tekst krijgt vorm, maar ook betekenis, waarde en een functie dankzij het web van teksten waarin hij is ontstaan.

Het onderzoek naar intertekstualiteit ging lang over het in kaart brengen van veranderingen in een nieuwe tekst ten opzichte van de bestaande. Wat werd er toegevoegd, wat is erbij gekomen, en hoe zie je dat? Dat onderzoek graaft dieper nu niet alleen meer de vraag wordt gesteld wat er wordt overgenomen en hoe, maar ook waarom. Er is nu vooral interesse in de reden, de functie en het effect van intertekstualiteit.

Meestal is het vinden van een antwoord op die waaromvraag ingewikkeld. Bijvoorbeeld omdat er verschillende functies tegelijk zijn, in dezelfde tekst. Neem Harry Mulisch en zijn roman Twee vrouwen uit 1975. Daarin verwijst de schrijver, zoals in al zijn romans, naar talloze bestaande teksten. Dit kan een ‘distinctieve’ functie hebben. De auteur en de lezer onderscheiden zich van anderen door het gebruik of het herkennen van intertekstualiteit, en dat heeft een sociologisch effect: ‘ik hoor bij de elite die dit gebruikt of begrijpt’.

Maar het herkennen van de verwijzing in de roman heeft vooral een ander, meer inhoudelijk effect. Neem de belangrijkste intertekst uit Twee vrouwen: de mythe van Orpheus en Eurydice. Er ontstaat betekenis wanner de lezer zich realiseert dat de twee vrouwen uit de titel, Laura en Sylvia, niet toevallig naar dit toneelstuk gaan kijken, maar dat zij aan het einde van het verhaal zelf Orpheus en Eurydice zijn geworden: ook zij voeren de tragische geschiedenis dus op. Sylvia sterft en Laura probeert haar terug te halen uit de onderwereld. De intertekst had dus de functie van een vooruitwijzing, maar verdiept ook de betekenis van het verhaal. Wanneer Laura probeert haar vriendin terug te halen uit de onderwereld door te gaan schrijven, is ze net als Orpheus die dat met zijn zang- en dichtkunst probeerde. Op die manier zegt Mulisch ook iets over wat voor hem de romankunst moet doen: verwijzingen naar Orpheus hebben in deze roman een poëticale functie.

Door vooral citaten uit mythes en sprookjes te gebruiken, stuurt de auteur je inhoudelijk naar een groter universum van al bestaande teksten en wijsheden die daarin verpakt zitten. Door ernaar te verwijzen laat de auteur zien dat zijn personages niet toevallig deze dingen meemaken, maar dat hun levens daarmee een zekere kennis tot stand brengen over hoe de wereld in elkaar zit. We kunnen dat de universele functie noemen.

Een ander voorbeeld is de jeugdroman Lampje, waarin Annet Schaap verwijst naar ‘De kleine zeemeermin’, het sprookje van Andersen, en ook bijvoorbeeld naar de klassieker The Secret Garden. Daarmee tapt ze uit een reservoir van bij de doelgroep min of meer bekende verhalen, waar ze ook een emancipatoire draai aan geeft. Lampje komt veel meer eer toe dan de heldin uit De geheime tuin, waar de jongens uiteindelijk de boventoon voeren. Er zijn dus meerdere functies tegelijkertijd mogelijk in één roman. De auteur kan letterlijk citeren, maar ook manipuleren: een andere uitleg geven aan de bestaande tekst dan gebruikelijk is.

De interpretatie van intertekstualiteit is extra ingewikkeld omdat de functies van interteksten niet vastliggen: die zijn afhankelijk van de culturele context. Een bijbelverwijzing van Vondel kan al bij hedendaagse lezers niet vaak meer de religieuze functie krijgen die hij wel had in de zeventiende eeuw.

Daarnaast is het van belang dat de functies vaak helemaal niet beoogd zijn. Soms zijn de verwijzingen dat ook niet. Hoe verleidelijk het ook is om bij de auteur te gaan vragen (als dat nog kan) uit welke teksten hij wel en niet citeert, erg zinvol is dat niet. Zo kan een auteur allerlei redenen hebben om niet toe te geven dat hij citeert, of soms had hij het zelf niet in de gaten. Een verwijzing kan heel goed onbewust ontstaan. Arnon Grunberg wist naar eigen zeggen helemaal niet dat hij de hoofdpersoon van De Asielzoeker had vernoemd naar de kampbewaarder van zijn moeder in het concentratiekamp waar zij als meisje verbleef. In haar memoires werd die naam echter wel genoemd, en dus is hier sprake van intertekstualiteit. Auteursintenties, de bedoelingen van de auteur, spelen dus geen rol in intertekstualiteitsonderzoek: het gaat om verbanden die (individuele) lezers aanwijzen tussen teksten.

Intertekstualiteitstheorie

De auteur blijkt niet altijd de baas over wat er in zijn of haar tekst gebeurt. Vanuit dat besef ontstond de intertekstualiteitstheorie in de jaren zestig van de vorige eeuw. Dat was, anders dan de praktische aanpak van het onderzoeken van intertekstualiteit hierboven doet vermoeden, eerder een (taal)filosofische theorie dan een literatuurwetenschappelijke. Aan de basis van die filosofie ligt het werk van Mikhail Bakhtin, Julia Kristeva en Roland Barthes. Bakhtin muntte de term ‘dialogisme’: ieder woord staat in verband met een voorafgaand geheel aan uitspraken en woorden, die vanuit ideologische overwegingen of sociale posities zijn geuit. In dat verband sprak hij ook over ‘discoursen’: manieren van spreken over de wereld.

Een voorbeeld van een discours dat ideologisch geladen is en in de literatuur zijn sporen heeft nagelaten, is dat van ‘zuiverheid’ van bloed. Als JK Rowling in haar Harry Potter-romans de agressie beschrijft tegen het verachte ‘modderbloed’ van jonge tovenaars met ouders uit de gewone wereld, is dat een verwijzing naar het discours van de rassenleer van fascistische ideologieën. Zulke verwijzingen kunnen, zoals hier het geval is, bewust door de auteur zijn aangebracht. Maar ze kunnen ook gewoon meeklinken in de taal van een auteur, want de auteur maakt deel uit van de heersende discoursen zonder altijd precies te weten of te markeren waar hij/zij iets vandaan heeft. Iedere tekst absorbeert, negeert, anticipeert of reageert op andere teksten en wordt dus ook bepaald door die andere teksten. Kristeva’s befaamde definitie van intertekstualiteit luidt dan ook: ‘Iedere tekst is geconstrueerd als een mozaïek van citaten, iedere tekst is een opslorping en een transformatie van een andere tekst’ (Kristeva, 1969, geciteerd uit Van Dijk e.a., 2013, 27).

Betekenis van ‘intertekstualiteit’ voor literatuur en literatuuronderzoekers

Literatuuronderzoekers willen weten hoe intertekstualiteit op het niveau van een tekst werkt. Daar hebben ze verschillende redenen voor. Wie de Arthurromans onderzoekt, kan er door bronnenonderzoek bijvoorbeeld achter komen welke van de bestaande versies de oudste is, of wie de auteur ervan is. We kunnen door intertekstualiteitsonderzoek ook ontdekken door welke ideeën of welke teksten een auteur beïnvloed is, en dus hoe we het werk kunnen begrijpen, welke betekenis het heeft. In de letterkunde gaat het ook wel om mogelijke ideologische functies, bijvoorbeeld wanneer er wordt verwezen naar discoursen of cultuurteksten. De term ‘cultuurtekst’ is Maaike Meijers handige vertaling van ‘discours’. Ze duidt er dus mee op vaste, conventionele wijzen van spreken en vaste betekenissen in een maatschappij – een ‘verstarde code van representatie’. Bij een intertekstuele analyse, schrijft Meijer, gaat het niet zozeer om het unieke van een individuele tekst, maar juist om de wijze waarop hij het reeds geschreven scenario, de cultuurtekst, reproduceert en interpreteert. Het individuele en unieke van een tekst kan pas daarna duidelijk worden.

Betekenis van concept ‘intertekstualiteit’ voor literatuuronderwijs

Intertekstualiteit kan een imponerend verschijnsel zijn: als er wordt verwezen naar andere (literaire) teksten die niet veel mensen gelezen hebben, is de bedoeling immers ook om de lezer het exclusieve gevoel te geven dat hij of zij ‘erbij hoort’. Naarmate de cultuur waarnaar een tekst verwijst verder verwijderd is, kan het effect op de lezer des te meer zijn dat hij of zij er niet bij hoort en de context mist die nodig is om een tekst te begrijpen. Hoe kan je ooit een bijbelverwijzing in een roman van Marieke Lucas Rijneveld herkennen als je niet bent opgevoed in een cultuur waarin mensen de bijbel nog lezen? Om nog maar te zwijgen van citaten uit het werk van Homerus of Dante. Toch kunnen we veel met het concept ‘intertekstualiteit’ in de klas, omdat het in iedere tekst relevant is. Je zou in de les kunnen beginnen met voorbeelden uit de leefwereld van jongeren. Rappers verwijzen constant naar elkaars werk. ‘Wat zou daar de functie van kunnen zijn?’, is een openingsvraag voor een klassengesprek. Ook daar zal ‘distinctie’ als een van de functies naar voren komen. Alleen als je erbij hoort, weet je waar de rapper Lijpe naar verwijst als hij in het nummer ‘Vergeet de buurt nooit’ zingt: ‘M’n strijder blijft me zeggen er is niks nadda, hij zegt die 9 heeft me rug, ik ben spits bradda’. De voetbalreferentie (het getal 9 als het vaste rugnummer van een spits) wijst hier niet alleen op sport, maar ook op de mogelijkheid tot geweld en criminaliteit. Het cijfer duidt ook op een 9mm-gun aan en de term ‘spits’ verwijst naar drugsdealers (De Roest, forthcoming). Zo wordt de luisteraar erkend als iemand die dezelfde taal van de straat spreekt, buitenstaanders uitgesloten en bevestigt Lijpe inhoudelijk zijn rol in een patriarchale, criminele straat-scene.

De al genoemde Harry Potter-reeks is een ander voorbeeld van intertekstualiteit. Rowling verwijst bijvoorbeeld naar de genreconventies van het sprookje: een held die van huis gaat, zijn tegenstrever ontmoet, en helpers heeft met magische krachten. Maar ze verwijst ook naar haar lievelingsschrijvers, Diana Jones en Roald Dahl. Jones kent bijna niemand, maar het verhaal De negen levens over een weesjongen die ontdekt dat hij een groot tovenaar is, lijkt wel heel erg op dat van Rowling. Een discussie over eigenaarschap en plagiaat is hier mogelijk. En Harry’s gemene oom en tante hebben wel heel veel weg van de ouders van Dahls Mathilda. Tijdens het bespreken van deze voorbeelden in de klas, zal blijken dat Rowling die intertekst moderniseert door veranderingen aan te brengen in haar teksten. De Potter-romans lopen lang niet altijd zo goed af als sprookjes, en goed en kwaad zijn minder helder dan bij Roald Dahl. De figuur van Perkamentus kan bovendien een inleiding zijn op Middelnederlandse letterkunde, want hij kan niet anders dan verwijzen naar de tovenaar Merlijn uit de Arthurromans. In klassengesprekken dient steeds de vraag naar de functie of betekenis gesteld te worden. Door de verwijzingen naar de klassieken wordt Potter niet alleen een Britse, maar ook een universele held. Herkenning van verwijzingen levert plezier, de veranderingen ten opzichte van de brontekst juist verrassing. Maar de romans krijgen er ook een sterke maatschappelijke en politieke functie door, zoals we hierboven zagen met ‘modderbloed’. Zo is de Harry Potterreeks net zo allegorisch en politiek als bijvoorbeeld Koning van Katoren van Jan Terlouw. Vandaaruit kunnen ook andere allegorische verhalen aan de orde komen, zoals de Elkerlyck en de moralistische functie daarvan. Ten slotte kan intertekstualiteit ook bij creatief schrijven een rol spelen. Hedendaagse discoursen kunnen in een tekst verwerkt worden, maar ook een geliefd verhaal uit de eigen kindertijd. Zo oefenen leerlingen met het herkennen en doorgeven van het web dat iedere tekst is. En met iedere tekst die ze lezen, groeit hun culturele geletterdheid en hun vermogen de interteksten te herkennen en zelf weer te gebruiken.

Bronnen

Yra van Dijk, Maarten De Pourcq en Carl De Strycker (eds): Draden in het donker. Intertekstualiteit in theorie en praktijk. Nijmegen, Vantilt. 2013.

Maaike van Riel, ‘Over genres en intertekstualiteit in Harry Potter’. In: Literatuur zonder leeftijd (17), 2003.

Meijer, M. (1997). In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie. Amsterdam: Amsterdam University Press. Geraadpleegd op 29 oktober 2019, van: https://www.google.com/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=2ahUKEwib7vqUrKXlAhUEI1AKHb46BMkQFjAAegQIBRAC&url=http%3A%2F%2Fmaaikemeijer.nl%2Fwp-content%2Fplugins%2Fdownload-attachments%2Fincludes%2Fdownload.php%3Fid%3D133&usg=AOvVaw1vAXHGfPfmqjGUgtmJ9PPK.

Graag als volgt naar deze bijdrage verwijzen: Dijk, Y. van (2021). IntertekstualiteitIn WODN Werkgroep Onderzoek Didactiek Nederlands (Ed.), Handboek Didactiek Nederlands. Levende TalenGeraadpleegd [datum] via [https://didactieknederlands.nl/handboek/2021/11/intertekstualiteit/]

Auteurs:

Yra van Dijk
+ posts
Yra van Dijk is modern letterkundige en als gasthoogleraar verbonden aan de Universiteit Leiden. Zij geeft colleges, nascholingen en lezingen over literatuuronderwijs. Ze promoveerde op de betekenis van het wit in moderne poëzie, en heeft een handboek samengesteld over intertekstualiteit (Draden in het donker). Nu richt ze zich in haar onderzoek met name op de Nederlandstalige roman en op de manier waarop daarin betekenis wordt gegeven aan het verleden, dus het veld van Cultural Memory. Dat kan gaan over Arnon Grunberg en de Holocaust, maar ook bijvoorbeeld over Astrid Roemer en de geschiedenis van Suriname.
Delen: