Ewa faka met die straattaal a mattie?*
Veel jongeren spreken een vorm van straattaal. Die taalkennis nemen ze mee de klas in. Dit artikel gaat in op de kenmerken van straattaal, de verhouding tot het Standaardnederlands en de vraag of straattaal het resultaat is van taalverloedering.
Definitie
De definitie van straattaal is het onderwerp van een lange discussie in de taalwetenschap. De volgende vragen worden vaak gesteld: Wordt straattaal alleen gebruikt door jongeren? Is straattaal een stijl of een etnolect? En mag je de term ‘straattaal’ überhaupt wel gebruiken als buitenstaander? Ik hanteer zelf de volgende definitie van straattaal: ‘Een nieuwe variant van het Nederlands die recent ontstaan is onder jongeren in de grote, multi-etnische steden.’
Wat is straattaal?
In dit artikel bedoel ik met straattaal dus de nieuwe variant van het Nederlands die eind jaren negentig gesignaleerd werd door docenten op middelbare scholen in de grote steden. Zij merkten op dat hun leerlingen allerlei ‘vreemde’ woorden in hun Nederlands gebruikten. De docenten spraken in het begin een beetje denigrerend over ‘smurfentaal’. Al snel richtten taalonderzoekers hun pijlen op de nieuwe mengvorm. De taalonderzoeker René Appel richtte zich in zijn onderzoek op het lexicon. In zijn artikel van 1999 introduceerde hij de term ‘straattaal’. Deze term wordt tot op heden gebruikt.
In de onderzoeksliteratuur werd duidelijk dat de meeste woorden in straattaal een Surinaamse (Sranantongo) herkomst hadden (Appel 1999). Ook de Marokkaanse talen, dat wil zeggen het Tarifiyt Berber en het Arabisch, speelden een grote rol (zie Nortier 2001). Het gebruik van woorden uit andere talen en een afwijkend accent ging gepaard met nieuwe woordstructuren en zinsbouw die duidelijk afweken van het Standaardnederlands.

Waarom hebben juist de Surinaamse en de Marokkaanse Nederlanders zo’n stempel gedrukt op straattaal en andere groepen niet? Een belangrijke reden is dat beide groepen jongeren dominant zijn in populaire jeugdculturen. Ze domineren de rapscene en zetten vaak de trend op het gebied van kleding. Ook de negatieve associaties rondom de groepen, in het geval van de Surinamers is dat al enige tijd geleden, dragen bij aan een zogenaamd covert prestige. Dat wil zeggen het type prestige waarmee – vooral – jongeren zich afzetten tegen de maatschappij.
Ook andere talen zijn vertegenwoordigd in straattaal. Het Engels is prominent aanwezig, maar het Turks speelt bijvoorbeeld een kleinere rol. Regionale verschillen zijn belangrijk. Zo worden in de omgeving van Rotterdam woorden aangetroffen die een Kaapverdiaanse herkomst hebben, gerelateerd aan de aanwezigheid van een relatief grote groep Kaapverdianen aldaar.
Ondanks al deze ‘vreemde’ invloeden mag de lezer echter niet vergeten dat straattaal een vorm is ván het Nederlands. Dat is een gegeven dat niet alleen volgt uit het feit dat straattaal in Nederland is ontstaan, maar ook uit taalstructurele argumenten. Straattaal is, net als andere Nederlandse varianten, een variant die constant evolueert. Een recente ontwikkeling is bijvoorbeeld het omkeren van lettergrepen en medeklinkers, ‘ma’ wordt ‘am’, ‘meid’ wordt ‘deim’, ‘koud’ wordt ‘douk’. Ook lettergrepen in van oorsprong Surinaamse woorden worden omgekeerd: fissa ‘feest’ wordt assif, patta ‘schoen’ wordt attap et cetera.
Een andere innovatie vindt plaats op het gebied van plaatsnamen en etnoniemen (namen voor etnische groepen). Zeggen de steden Damsko, Agga, Utca, Roffa, Ludu, Ally en Skiffa u iets? Grote kans dat u er weleens geweest bent. In het Standaardnederlands zijn dit respectievelijk Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Rotterdam, Leiden, Almere en Scheveningen. De Bijlmer wordt Bimre, Bims of zelfs Smib (met de omkering van de medeklinkers) genoemd. Zelfs landsnamen bestaan in straattaal, zoals Moecroe voor Marokko (let op: dit is anders dan mocro ‘Marokkaan’), Doisri voor Duitsland, Bergi voor België en niet te vergeten Su voor Suriname.
Dit alles maakt van straattaal een mengelmoes waarmee vaak alleen jongerengroepen zich onderling verstaanbaar kunnen maken. Omdat hun taalgebruik zo van de standaardnorm afwijkt, lijkt het voor buitenstaanders, bijvoorbeeld voor docenten, alsof straattaal een armere vorm van het Nederlands is.
Hoe verhoudt straattaal zich tot het Standaardnederlands?
Net als de dialecten heeft straattaal een andere functie dan het Standaardnederlands. Waar het Standaardnederlands algemeen wordt gebruikt en geaccepteerd in formele settings, wordt straattaal gebezigd in informele, alledaagse situaties en met specifieke gesprekspartners. Straattaal past dus veel beter bij de belevingswereld en sociale kringen van jongeren. Bovendien is het gebruik ervan een identiteitsmarkeerder en soms een manier om gesprekken voor ouderen, bijvoorbeeld docenten, geheim te houden. Het verschil in functie is op zich niet problematisch en volgt logischerwijs uit het feit dat vooral jongeren straattaal gebruiken.
Er bestaan ook een aantal formele verschillen tussen straattaal en het Standaardnederlands. De woordenschat is beperkt tot voor jongeren relevante of interessante zaken, zoals het andere geslacht, uitgaan en aan status gerelateerde zaken. Verder valt het op dat bijzinnen vaak niet voorkomen in straattaal. Kortere klinkers, langere medeklinkers en zinsintonatie zorgen er verder voor dat straattaal vaak staccato klinkt (fc. Mourigh).
Verloedert het Nederlands?
Voor taalkundigen is taalverloedering een loze term. Opiniemakers en docenten vinden vaak dat de taalbeheersing van jongeren achteruitgaat. Die mening is echter subjectief en gaat niet verder dan de eigen belevingswereld. Het idee van taalverloedering is van alle tijden en het steunt erg op het Golden Age Principe oftewel ‘vroeger was alles beter’. Taal verandert continu en wat vandaag als taalverloedering wordt gezien, is morgen de norm.
Een belangrijke vraag in de wetenschappelijke discussie is in hoeverre straattaal een nieuwe variant is: is straattaal een etnolect of een stijl? Als straattaal een etnolect is, dan is het een relatief vaste manier van praten van een groep sprekers. Is straattaal een stijlvariant, dan kunnen sprekers gemakkelijk schakelen tussen verschillende stijlen (Nortier & Dorleijn 2008). Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen informele en formele stijlen. Waar een spreker in de ene context, bijvoorbeeld als hij met zijn/haar vrienden is, het woord ‘waggie’ gebruikt, zal de spreker in een formelere context ‘auto’ gebruiken. De discussie over etnolect of stijl is voorlopig nog niet uitgewoed. Nieuw onderzoek en nieuwe data zullen het debat onder taalkundigen over deze kwestie de komende jaren voeden. Op dit moment is er nog geen sluitend antwoord: er zijn kenmerken die erop wijzen dat straattaal een etnolect is, en andere kenmerken die erop wijzen dat straattaal als stijl kan worden ingezet (Van Meel 2016).
Om dit te illustreren gebruiken we het lidwoord, voor tweedetaalleerders een welbekend struikelblok. Eentalige Nederlandse kinderen leren pas vrij laat, rond de leeftijd van zes jaar, op een correcte manier onderscheid te maken tussen ‘de’- en ‘het’-woorden. Als je thuis ook nog een andere taal spreekt, dan is die verwerving nog moeilijker. Bovendien is het voor straattaalsprekers ook nog stoer om alle ‘het’-woorden als ‘de’-woorden te realiseren. Je zegt dus niet ‘dat boek’, maar ‘die boek’, ook als je weet dat ‘dat boek’ eigenlijk de correcte vorm is volgens de regels van het Standaardnederlands (Cornips 2008). Bovendien worden lidwoorden vaak weggelaten: ‘hij geeft mij boek’ (Doreleijers et al. 2019). Dat doe je als je als straattaalspreker wil worden geïdentificeerd. Dit spanningsveld tussen correct taalgebruik en (soms doelbewuste) afwijking van de norm vormt een uitdaging voor het onderwijs.
Straattaalnieuwsbrief en e-book
Wil je na het lezen van dit artikel nog meer weten over straattaal? Abonneer je dan op de straattaalnieuwsbrief en ontvang gratis het e-book ‘Straattaal: Structuur en Gebruik in het Onderwijs’. Kijk voor meer informatie op https://khalidmourigh.nl/.
*De vertaling van de titel luidt: ‘Hoe gaat het met de straattaal vriend?’
Referenties
Appel, R. (1999). Straattaal. De mengtaal van jongeren in Amsterdam. Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen, 62, 39-55. https://doi.org/10.1075/ttwia.62.04app
Cornips, L. (2008). Loosing grammatical gender in Dutch: The result of bilingual acquisition and/or an act of identity? International Journal of Bilingualism, 12(1-2), 105-124. https://doi.org/10.1177/13670069080120010701
Doreleijers, K., Koppen, M. van & Nortier, J. (2019). Lidwoordomissie in Moroccan Flavored Dutch: Kale nomina in eentalige Nederlandse uitingen. Nederlandse Taalkunde, 24(3), 291-322. https://doi.org/10.5117/NEDTAA2019.3.002.DORE
Meel, L. van (2016). The Roots of Ethnolects. A Sociophonological Study in Amsterdam and Nijmegen. Utrecht: LOT.
Meulen, M. van der (2018). Het probleem met taalverloedering. Neerlandistiek.nl, 3 augustus 2018, via: https://neerlandistiek.nl/2018/08/het-probleem-met-taalverloedering/
Mourigh, K. (forthcoming). Gouda Moroccan Dutch. Linguistic Ideology and Practice in an Ethnic Urban Youth Variety. Afrikanistik-Aegyptologie-Online.
Nortier, J. (2001). Murks en straattaal. Vriendschap en taalgebruik onder jongeren. Amsterdam: Prometheus.
Nortier J. & Dorleijn, M. (2008). A Moroccan Accent in Dutch: A sociocultural style restricted to the Moroccan community? International Journal of Bilingualism, 12(1-2), 125-143. https://doi.org/10.1177/13670069080120010801
Graag als volgt naar deze bijdrage verwijzen: Mourigh, K. (2022). Ewa faka met die straattaal a mattie? In WODN Werkgroep Onderzoek Didactiek Nederlands (Ed.), Handboek Didactiek Nederlands. Levende Talen. Geraadpleegd [datum] via: https://didactieknederlands.nl/handboek/2022/07/ewa-faka-met-die-straattaal-a-mattie/
Auteurs:

Khalid Mourigh
Khalid Mourigh (Sliedrecht, 1981) is als taalvariatieonderzoeker verbonden aan het Meertens Instituut. Hij verdedigde in 2015 zijn proefschrift over de grammatica van de bedreigde Berbertaal Ghomara. Daarna deed hij onderzoek naar de fonetische en grammaticale aspecten van straattaal onder jongeren in Gouda. Naast zijn academische carrière vertaalt Mourigh poëzie en verhalen van Berberse auteurs en geeft hij lezingen over straattaal op scholen. In De gast uit het Rifgebergte (Cossee, 2021), zijn literaire debuut, tekende hij het levensverhaal van zijn grootvader op.