Hedendaagse lezers zijn geïntrigeerd door de persoon achter het literaire werk. In deze bijdrage laten we zien dat de auteur ook in het wetenschappelijk onderzoek een belangrijke rol speelt, maar dat daarin de relatie tussen tekst en auteur nadrukkelijk geproblematiseerd wordt.
Auteursnamen prijken op straatnaambordjes en auteursbiografieën worden sinds enkele decennia veel geschreven en gelezen. Ook wie de boekhandel binnenloopt, een boekenprogramma op tv aanzet of het literaire debat in de (sociale) media volgt, kan er niet omheen: auteurs spelen een cruciale rol in het publieke gesprek over literatuur (Bax, 2019).
Ook in wetenschappelijk onderzoek staan auteurs en het concept ‘auteurschap’ vaak centraal, maar de relatie tussen het literaire werk en de biografische persoon van de auteur wordt in dat onderzoek juist geproblematiseerd. Dat is niet altijd zo geweest: tot voorbij het midden van twintigste eeuw lazen letterkundigen literaire teksten regelmatig autobiografisch (Rock, Franssen & Essink, 2013, 51-67). De auteur zou dan zijn eigen leven als bron gebruiken voor zijn werk.
Een voorbeeld daarvan biedt het onderzoek naar de liefdeslyriek van de zeventiende-eeuwse dichter Bredero. Decennialang nam men op basis van een serie liefdesgedichten in de eerste persoon aan dat Bredero een (ongelukkige) liefdesgeschiedenis had met ene ‘Margriete’, de geadresseerde van de gedichten. Zij werd gezien als zijn grote inspiratiebron, tot in 1968 ontdekt werd dat die gedichten stuk voor stuk rechtstreekse vertalingen uit het Frans waren, gemaakt in opdracht van een vriend (Gelderblom, 1985). Het is dus niet aannemelijk dat Bredero’s eigen gevoelens er mee te maken hadden.
Wat in het onderzoek naar Bredero gebeurd is, zou in verband kunnen worden gebracht met wat W.K. Wimsatt en M.C. Beardsley in 1946 in een invloedrijk artikel de ‘intentional fallacy’ noemden (Grüttemeier, 2022). In hun visie was de tekst zelf de enige betrouwbare bron voor een interpretatie. De bedoeling, de ‘auteursintentie’, kon en mocht in hun ogen niet uit die tekst afgeleid worden. Het zou een ‘valkuil’ zijn je bij de interpretatie van een tekst te laten leiden door veronderstelde auteursintenties.
Hoe belangrijk Wimsatt en Beardsley voor de neerlandistiek ook waren, het duurde tot in de jaren zestig voordat het anti-intentionele denken een uitgesproken stroming werd in de letterkundige neerlandistiek. Voor de Nederlandse context was daarvoor het tijdschrift Merlyn (1962-1966) cruciaal, internationaal was het werk van structuralisten in de tweede helft van de jaren zestig bepalend. Zij stelden dat de structuur van de tekst het onderwerp van een literaire analyse zou moeten zijn. Daarnaast raakte men tegen het einde van de jaren 60 ook steeds meer geïnteresseerd in de betekenis die de lezer aan het werk gaf. Roland Barthes sprak in 1967 zelfs veelzeggend van de ‘dood van de auteur’, die de plaats zou vrijmaken voor de ‘geboorte van de lezer’ (Barthes, 1977).
In de Nederlandse letterkunde leidde dit alles tot minder onderzoek waarin de auteur een centrale rol speelde, maar vanaf het eind van de jaren 80 vond een opleving plaats die nog steeds voortduurt. Het nieuwe onderzoek naar auteurschap problematiseert niet alleen vaak de directe relatie tussen tekst en auteur, maar stelt ook de vraag wat een auteur eigenlijk is.
Actueel onderzoek naar auteurschap
Intuïtief weet iedereen wel wat een auteur is: de schrijver van een tekst. Maar zo eenvoudig als het lijkt om een definitie van het concept ‘auteurschap’ te geven, zo complex is dat gebleken in de onderzoekspraktijk. Auteurschap is een veranderlijk begrip dat in uiteenlopende contexten verschillende betekenissen kan krijgen.
De afkeer van burgerlijkheid en de hoge esthetische idealen van de Tachtigers leidden in de negentiende eeuw tot een romantisch auteursbeeld dat nog steeds dominant is: we zien auteurs als individuele genieën met een afkeer van geld (Oosterman e.a., 2020). In de middeleeuwen was de auteur van veel minder belang. Teksten werden vaak oraal verspreid en opgeschreven door kopiisten. Auteur en kopiist waren soms mijlen en decennia van elkaar verwijderd en meestal was niet bekend wie de tekst als eerste had geschapen. Het is dus vrijwel onmogelijk romantische en moderne ideeën over auteurschap, waarin de nadruk ligt op individualiteit en subjectiviteit, te vertalen naar de middeleeuwse situatie (Love, 2009).
Vertrekkend vanuit het idee van de veranderlijkheid van het auteursbegrip, kan onderscheid gemaakt wordt tussen verschillende dominante lijnen in het hedendaagse onderzoek, die ook bruikbare onderzoeksvragen opleveren voor in het onderwijs.
De geschiedenis van het auteurschap
De contextafhankelijkheid van auteurschap maakt dat veel onderzoek gedaan wordt naar de geschiedenis van die auteursposities (Berensmeyer, Buelens & Demoor, 2019). Een veelzeggend voorbeeld van dat soort onderzoek betreft de relatie van literaire auteurs tot de (commerciële) boekenmarkt. Vanaf de negentiende eeuw kwamen er twee ogenschijnlijk tegenstrijdige ontwikkelingen op gang: enerzijds werd het genoemde romantische auteurschap een bekende schrijvershouding, aan de andere kant werd het voor auteurs gemakkelijker om te leven van hun werk (Kuitert, 2001). Overigens zijn die twee bewegingen (jezelf losmaken van de markt, en jezelf anderzijds juist als beroepsschrijver uiten) in feite nauw met elkaar verbonden: juist omdat het beroepsschrijven steeds meer een mogelijkheid werd, ontstond de noodzaak voor andere auteurs om zich als los van markt en publiek te presenteren (Oosterman et al., 2020). In de beeldvorming rond bepaalde auteurs wordt vaak sterk benadrukt dat ze zich presenteerden als los van de markt (Bouwmeester, Geerdink & Ham, 2015). In het onderzoek van vandaag wordt deze beeldvorming kritisch tegen het licht gehouden, met name door auteursrepresentatie te onderzoeken (zie het lemma), en ook geconfronteerd met de praktijk: wie waren nu precies de auteurs, wat was hun sociaal-economische positie en hoe verhielden ze zich met hun werk tot de maatschappij (Baggerman, 1993; Van den Braber, 2002; Geerdink, 2020)?
In aansluiting op dit auteursgeschiedenisonderzoek, kunnen scholieren of studenten de sociaal-economische positie van auteurs onderzoeken, bijvoorbeeld door bronnen te analyseren die hier inzicht in zouden kunnen geven, zoals interviews, voorwerkteksten of flapteksten. Daarmee bevragen ze meteen hun eigen vooronderstellingen over wat een auteur is. Hoe denken leerlingen of studenten over auteurs en hun relatie tot geld en maatschappelijke status, en welke overeenkomsten en verschillen zien ze met beeldvorming daarover in de media of in historische bronnen?
Diversiteit
Leerlingen die hiermee aan de slag gaan, zullen waarschijnlijk ook ontdekken dat sommige mensen eerder als auteur beschouwd worden dan anderen. Als je kritisch kijkt naar de geschiedenis van het auteurschap, blijkt dat dominante auteursbeelden vaak niet inclusief zijn. Auteurschap wordt als iets individualistisch beschouwd, terwijl er voorbeelden te over zijn van auteurscollectieven (Denissen, 2014; De Vries, 2005). Daarnaast worden diverse auteurs in de maatschappij gemarginaliseerd, zoals vrouwen, mensen met een beperking of mensen uit lagere klassen. Deze groepen zijn in de literatuurgeschiedenis minder goed vertegenwoordigd, of worden op een afwijkende manier gerepresenteerd. Recent onderzoek probeert dit recht te zetten door juist ook aandacht te hebben voor deze gemarginaliseerde auteurs, en te analyseren welke mechanismen ten grondslag liggen aan hun uitsluiting (Leemans & Johannes, 2013; De Cleene, 2018; Van Deinsen & Van de Velde, 2022; Minnaard, 2021; Dietz, 2021; Ham, 2021).
Zo is er recent onderzoek gedaan naar de effecten van gender op de auteurswaardering: lezers nemen een tekst vaak serieuzer als ze (denken te) weten dat die door een man geschreven is (Koolen, 2018). Scholieren of studenten zouden dit onderzoek in het klein kunnen herhalen, ook voor andere gemarginaliseerde auteursgroepen: welk effect heeft kennis over bijvoorbeeld de migratieachtergrond van een auteur op de manier waarop een tekst gerecenseerd wordt?
Auteursherkenning
Koolen gebruikte in haar onderzoek digitale methoden: door grote corpora teksten geschreven door mannen en vrouwen stilistisch te vergelijken, kon ze laten zien dat veronderstellingen over typisch ‘vrouwelijke’ tekstkenmerken geen stand houden. Ook op andere manieren kunnen digitale methoden helpen in het auteurschapsonderzoek. Karina van Dalen-Oskam heeft met een computationele analyse van de beroemde achttiende-eeuwse briefroman Sara Burgerhart inzicht kunnen geven in de schrijfpraktijk van het auteursduo Betje Wolff en Aagje Deken. Het bleek dat ze bij het schrijven intensief samengewerkt hebben, want het is onmogelijk bepaalde brieven uit de roman aan de een of de ander toe te schrijven (Van Dalen-Oskam, 2013). Ook over het auteurschap van teksten die anoniem verschenen zijn, kunnen we dankzij digitale methoden soms meer zeggen. Omdat de computer aangeleerd kan worden bepaalde stijlkenmerken te herkennen, kunnen teksten soms met terugwerkende kracht toegeschreven worden aan een bepaalde auteur. Zo konden onderzoekers in 2017 een verrassende nieuwe kandidaat naar voren schuiven voor het auteurschap van het Wilhelmus, dat in de zestiende eeuw ontstond (Kestemont, Stronks, De Bruin & Winkel, 2017). Als leerlingen zelf computationeel onderzoek willen doen, kunnen ze bijvoorbeeld te rade gaan bij Litlab.
Literatuur
Baggerman, A. (1993). Een drukkend gewicht. Leven en werk van de zeventiende-eeuwse veelschrijver Simon de Vries. Amsterdam: Rodopi.
Barthes, R. (1977). The Death of the Author. Image-Music-Text. Ed. S. Heath. Londen: FontanaPress, 142-148.
Bax, S. (2019). De literatuur draait door. De schrijver in het mediatijdperk. Amsterdam: Prometheus.
Berensmeyer, I., Buelens, G., & Demoor, M. (ed.) (2019). The Cambridge Handbook of Literary Authorship. Cambridge/New York: Cambridge University Press.
Bouwmeester, G., Geerdink, N. & Ham, L. (2015) Een veelstemmig verhaal. Auteurschap in de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Nederlandse letterkunde 20(3), 215-236.
Braber, H. van den. (2002). Geven om te krijgen. Literair mecenaat in Nederland tussen 1900 en 1940. Nijmegen: Vantilt.
Van Dalen-Oskam, K.H. (2013). De stijl van R. (Oratiereeks; Nr. 460). Amsterdam: Vossiuspers UvA.
De Cleene, A. (2018) Voor en door gekken. De Gekkenkrant als discursieve praktijk. Nederlandse letterkunde 23(1), 101-123.
Denissen, D. (2014) De meerstemmige auteur. Het auteurschap van Maria Bosch, Aagje Deken en Betje Wolff. Vooys 32(1), 25-34.
Deinsen, L. van & Van de Velde, F. (2022) Geslachtelijke geschiedschrijving? Een distant reading van de evaluatie van mannelijke en vrouwelijke auteurs in Nederlandse literatuurgeschiedenissen. Nederlandse letterkunde 27(3), te verschijnen.
Dietz, F. (2021) Twee schatkisten en hun erfenis. Dimensies van gender en age in de Nederlandse vroegmoderne letterkunde. Nederlandse letterkunde 26(2-3), 202-222.
Fontijn, J. (2003). Over het bijna ontbreken in onze literatuur van de biografie. Tirade 47(400), 87-92.
Geerdink, N. (2020). Economic Advancement and Reputation Strategies: Seventeenth-century Dutch Women Writing for Profit. Renaissance Studies 34(3), 350-374.
Gelderblom, A.-J. (1985) Welke Bredero herdenken we eigenlijk? Het wisselende beeld van de kunstenaar. Literatuur 2(3), 146-152.
Grüttemeier, R. (2022). Intention and Interpretation: A Short History. Berlijn/Boston: De Gruyter.
Ham, L. (2021). Arbeiderspoëzie uit de salon. In J. Sonnenschein & K. van der Haven (eds.), Barricadepoëzie. Lyrisch activisme sinds 1848. Berchem: EPO, 276-294.
Kestemont, M., Stronks, E., De Bruin, M., & De Winkel, T. (2017). Van wie is het Wilhelmus? De auteur van het Nederlandse volkslied met de computer onderzocht. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Koolen, C.W. (2018). Reading beyond the female. The relationship between perception of author gender and literary quality. Dissertatie Universiteit van Amsterdam.
Kuitert, L. (2001). Schrijver van beroep. De professionalisering van de literaire auteur in de negentiende eeuw. Boekman 13(47), 22-33.
Leemans, I.B. & Johannes, G.J. (2013). Worm en donder. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1700-1800: de Republiek. Amsterdam: Bert Bakker.
Minnaard, L. (2021). ‘Wij doen immers niet aan ras.’ Interculturaliteit, postkolonialisme en ras in de Nederlandse letterkunde. Nederlandse letterkunde 26(2-3), 223-239.
Oosterman, J., Van den Braber, H.M., Geerdink, N., & Ham, L.J., eds. (2020). Literaire auteurs en hun verdiensten: Een diachrone blik. Nederlandse Letterkunde, 25(1), 1-131.
Rock, J., Franssen, G. & Essink, F. (2013), Literatuur in de wereld. Handboek moderne letterkunde. Nijmegen: Vantilt.
De Vries, M. (2005) Uitgegeven… en uitgebuit. Over achttiende-eeuwse bestsellerauteurs, liegende uitgevers, stiekeme privileges en het gedeeld auteurschap. De Achttiende Eeuw 37(1), 36-52.
Wimsatt Jr., W.K., & Beardsley, M.C. (1946). The Intentional Fallacy. The Sewanee Review, 54(3), 468-488.
Graag als volgt naar deze bijdrage verwijzen: Geerdink, N. & Ham, L. (2022). Onderzoek naar auteurschap in de letterkundige neerlandistiek. In WODN Werkgroep Onderzoek Didactiek Nederlands (Ed.), Handboek Didactiek Nederlands. Levende Talen. Geraadpleegd [datum] via https://didactieknederlands.nl/handboek/2022/11/onderzoek-naar-auteurschap-in-de-letterkundige-neerlandistiek/