Imagologie

Bekend zijn de stereotypen van de stugge Fries, de nuchtere Hollander, de spilzieke Griek of de frivole Fransman. Imagologie bestudeert de gewoonte om samenlevingen en personen te stereotyperen aan de hand van hun nationaliteit of ras en onderzoekt hoe zulke gemeenplaatsen over de zogenoemde volksaard in literaire teksten en andere cultuuruitingen zich verspreiden en ontwikkelen.

Definitie

Al kennen we maar een paar Duitsers, Fransen of Friezen, toch hebben we vaak een bepaald beeld van het karakter van een Duitser, Fransman of Fries. Dit soort etnische of nationale stereotypen vormen het onderwerp van een benadering in de literatuurwetenschap die imagologie wordt genoemd. Imagologie is het specialisme dat regionale, nationale en continentale karakteriseringen bestudeert. Deze benadering is nauw verwant aan representatieonderzoek, waarin uitbeeldingen ook geanalyseerd en kritisch bekeken worden.

Het gaat er in de imagologie niet om te bepalen of deze karakteriseringen kloppen, dus of Friezen inderdaad stug en koppig zijn. Imagologen gaan juist na hoe zo’n typering tot stand komt, welke karakteriseringen dominant of invloedrijk worden en hoe een bepaalde karakterisering zich verspreidt. Al lijkt het er soms op dat nationale stereotypen een onveranderlijk karakter hebben, ze zijn allerminst constant. De manier waarop ‘het’ Nederlandse, Duitse of Spaanse karakter door de eeuwen heen is verbeeld, is aan grote veranderingen onderhevig geweest. Deze veranderingen treden vaak abrupt op, bijvoorbeeld in tijden van oorlog of crisis, waarin een lang bestaande karakterisering plotseling plaatsmaakt voor zijn tegenhanger. Zo is het stereotype van de Duitser ingrijpend veranderd na de Tweede Wereldoorlog, en zijn de stereotypen over joden die nazi’s hanteerden zeer beladen geworden. Een belangrijke taak van de imagoloog is om deze wisselingen in de tijd in kaart te brengen en ze historisch te verklaren. De relevantie daarvan is moeilijk te overschatten. Stereotypen dienen immers vaak als legitimatie voor uitsluiting, onderdrukking, uitbuiting en zelfs genocide. Denk aan de in vroeger eeuwen verdedigde gedachte dat zwarten vergelijkbaar zouden zijn met dieren, die aan de basis lag van imperialisme en slavernij.

Juist literaire teksten zijn een belangrijke bron voor de imagoloog, omdat deze een hoge informatiedichtheid hebben en verschillende soorten informatie bevatten, zoals historische informatie of persoonlijke getuigenissen. Literaire teksten kunnen bepaalde stereotypen herhalen, produceren of bekritiseren. Bovendien hebben literaire teksten een grote actieradius – in vergelijking met schilderijen bijvoorbeeld – en hebben ze een relatief korte productietijd. Literaire teksten steken ook de grens over, door middel van vertalingen. Literatuur kan via herdrukken reizen door de tijd, zodat verschillende generaties dezelfde teksten lezen.

In het huidige klimaat van identiteitspolitiek en opkomend nationalisme, herwint de imagologie aan urgentie. Toch is het gebruik van stereotypen in teksten niet nieuw, maar van alle tijden. Denk maar eens aan het grote aantal moppen dat begint met: ‘Een Belg, een Duitser en een Nederlander gingen naar…’, waarna in de ontknoping de Belg steevast als dom wordt aangemerkt en de Nederlander het er vaak goed vanaf brengt.

Zulke etnotypes, zoals representaties van nationaal karakter ook wel worden genoemd, zijn meestal oppositioneel van aard. Dat betekent dat er impliciet of expliciet een tegenstelling wordt gecreëerd tussen verschillende nationale karakters. Dus als de Belg als dom wordt voorgesteld, impliceert dit dat de Nederlander die de mop vertelt zichzelf slim(mer) vindt. Die tegenstelling tussen het zelfbeeld (auto-image) en dat van de ander (hetero-image) heeft een versterkend effect op de constructie van de eigen identiteit in positieve zin, omdat de ander vaak negatief wordt voorgesteld. De oppositie geeft de lezer de gelegenheid zich van de negatieve tegenhanger te distantiëren en er dus zelf gunstig bij af te steken.

Een bekende roman waarin dit gebeurt is De Leeuw van Vlaanderen (1838) van de Vlaamse schrijver Hendrik Conscience over de Guldensporenslag in 1302, waarin de Vlaamse strijders het Franse leger verslaan. In dit boek worden de Vlamingen voorgesteld als een trouw, dapper en sterk volk. De Fransen daarentegen zijn in de roman leugenachtig, ijdel en vals. Het effect van deze tegenstelling is dat de lezer van de roman op de hand is van de Vlaamse strijders, want met een leugenaar wil hij of zij zich liever niet identificeren. In de negentiende eeuw diende dit boek als aanmoediging voor de Vlamingen om zich in de nieuwe Belgische staat net zo dapper op te stellen als de strijders dat vijfhonderd jaar eerder hadden gedaan.

Methode

Volgens Joep Leerssen kunnen nationale karakteriseringen het best door middel van een drievoudige methode geanalyseerd worden. De tekst, intertekst en context ziet hij als essentiële elementen van de imagologisch benadering, die de onderzoeker in onderlinge samenhang moet bestuderen.

De tekstanalyse bestudeert onder andere de genreconventies, het perspectief en de stijlfiguren. Daarbij wordt nagegaan op welke manier de oppositie tussen verschillende nationale karakters precies tot stand komt. In De Leeuw van Vlaanderen van Conscience gebeurt dat onder meer door het gebruik van dierenmetaforen. Wanneer een jonge, dappere Vlaming met een stel Fransen de confrontatie aangaat, wordt zijn gezicht als volgt omschreven: ‘Zyn gelaet kreeg iets in zich dat den leeuwen eigen is’. Door de vergelijking met een leeuw straalt de Vlaming op dat moment dapperheid en superioriteit uit. De groep Franse voetknechten beschrijft Conscience even later echter als ‘eene schrikbare slang met kronkelende wendingen’. De slang staat voor een listig, geniepig dier, dat door de toevoeging ‘schrikbare’ ook nog eens bang overkomt. Diermetaforen worden in deze roman dus retorisch ingezet en versterken de oppositie die Conscience tussen de Vlamingen en Fransen construeert.

Bij het analyseren van de intertekstuele relaties van een tekst wordt een papieren sporenonderzoek gedaan. Hierbij wordt gekeken of bepaalde etnotypen in eerdere (of latere) teksten zijn gebruikt, of ze veranderen in de loop der jaren en in hoeverre ze verspreid zijn. Daarnaast kijken imagologen of sommige karakteriseringen ook in andere talen en culturen voorkomen. Als voorbeeld van zo’n intertekstuele relatie beschrijft Leerssen de typering van de joodse karakters in Walter Scott’s Ivanhoe: de karakterisering van de oude geldschieter Isaac en zijn dochter Rebecca kan niet worden begrepen zonder kennis van het intertekstuele antecedent van Shakespeare’s Shylock en zijn dochter Jessica. In beide wordt het etnotype geconstrueerd rond de karikaturen van de geldbeluste, wraakzuchtige bejaarde man en de krachtige, mooie, jonge vrouw.

Een ander voorbeeld van zo’n intertekstuele relatie komt uit de roman Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer, waarin Europa als personage optreedt. In deze roman is Europa een oude, verlopen dame. Dit is een intertekstuele verwijzing naar het klassieke verhaal over de jonge, mooie godin Europa. In die mythe veranderde de oppergod Zeus zichzelf in een witte stier, die Europa van Noord-Afrika naar Kreta droeg, waarna zij het continent Europa stichtte. Met deze personificatie en vooral de veroudering die hij het personage Europa laat ondergaan, laat Pfeijffer zien dat Europa in de huidige tijd te veel op haar verleden leunt en te weinig oog heeft voor de toekomst. Uit dit voorbeeld wordt tevens duidelijk dat er in de literatuur niet alleen nationale maar ook Europese stereotypen geconstrueerd worden. In de negentiende eeuw verschenen er talloze gedichten en liederen over de Slag bij Waterloo, waarin de Europese identiteit wordt geconstrueerd ten opzichte van die van andere continenten als Amerika en Afrika bijvoorbeeld.

Het onderzoek naar de context is nodig om de historische, politieke en sociale omstandigheden te kunnen begrijpen waarin een bepaald etnotype naar voren wordt gebracht, of wordt aangepast. De karakterisering van de dappere Vlaming tegenover de bange Fransman is bijvoorbeeld te verklaren vanuit het gegeven dat de Vlaamse taal en cultuur in de nieuwe staat België een ondergeschikte rol speelde. De Walen hadden het voor het zeggen. Conscience wilde daar iets aan doen en maande zijn landgenoten daarom tot dapperheid.

Imagologie in het literatuuronderwijs

Imagologie is zeer bruikbaar in het literatuuronderwijs, omdat iedere leerling wel voorbeelden kent van nationale of regionale stereotypen. De stap naar het detecteren en analyseren van nationale karakterisering in literaire teksten is daarom niet zo groot. Ook maakt de imagologische benadering van teksten leerlingen bewust van eigen vooroordelen. Racistische denkbeelden zijn bijvoorbeeld ook op stereotypering gebaseerd  en komen dus scherper in beeld. Zodra leerlingen via de literatuur kennis hebben gemaakt met de veranderlijkheid van stereotypen en de politieke en historische dimensie ervan, zullen zij kritischer omgaan met het gebruik van deze gemeenplaatsen. Bovendien wordt leerlingen zo duidelijk wat de politieke en maatschappelijke relevantie van literatuur zelf was en is. De literaire tekst kan zulke stereotypen creëren en reproduceren, maar ook bekritiseren.

Op de DBNL kunt u de roman van Conscience vinden en de hiergenoemde voorbeelden analyseren in de les Nederlands.

Literatuur

Beller, M. & Leerssen, J. (2007): Imagology. The cultural construction and literary representation of national characters. A critical survey. Amsterdam: Rodopi.

Leerssen, J. (2016). ‘Imagology. On using ethnicity to make sense of the world’. In: Iberic@l: Revue d’études ibériques et ibéro-américaines 10, 13-31.

Weijermars, J. (2016). ‘“Heel Euroop zal zich terstond vereenen”. Europa in de Nederlandse Waterlooliteratuur’. In: De Negentiende Eeuw 40 (2), 84-103.

Literatuur zonder leeftijd 29 (2015). Themanummer over Imagologie. Te raadplegen via de DBNL: https://www.dbnl.nl/tekst/_lit004201501_01/index.php

Graag als volgt naar deze bijdrage verwijzen: Weijermars, J. (2023). Imagologie. In WODN Werkgroep Onderzoek Didactiek Nederlands (Ed.), Handboek Didactiek Nederlands. Levende Talen. Geraadpleegd [datum] via: https://didactieknederlands.nl/handboek/2023/02/imagologie/

Auteurs:

Janneke Weijermars
+ posts

Janneke Weijermars (j.e.weijermars@rug.nl) is universitair docent Moderne Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze promoveerde in 2012 aan de Universiteit Antwerpen op het proefschrift Stiefbroeders. Zuid-Nederlandse letteren en natievorming onder Willem I, 1814-1834. Momenteel werkt ze aan een brieveneditie en een biografie over de Vlaamse dichter Prudens van Duyse (1804-1859) met steun van Literatuur Vlaanderen, het Huygens ING en het Letterenhuis te Antwerpen.

Fotograaf: Suzanne Blanchard

Delen: