In de praktijk staat een voorstel, een waardeoordeel, een interpretatie of een
verklaring, zelden op zich. Vaak moet je een afweging maken tussen meerdere alternatieven. Hoe ga
je daarmee om?
Inleiding
Vaak komt het voor dat meerdere beleidsstellingen, waardeoordelen of zijnsoordelen met elkaar vergeleken moeten worden. Dat is bijvoorbeeld zo wanneer alternatieve voorstellen naar voren worden geschoven. De auteurs stellen voor in zulke gevallen te beschouwen als een waardeoordeel van het type ‘uitspraak X is beter dan uitspraak Y’ en vervolgens beide uitspraken apart te behandelen.
Dit lemma behoort tot de reeks Taalbeheersing: standaardgeschillen in betogen.
Deel 1: Standaardgeschilpunten: werkzaam in schriftelijke en mondeling communicatie
Deel 2: Standaardgeschilpunten: beleidsstellingen
Deel 3: Standaardgeschilpunten: waardeoordelen
Deel 4: Standaardgeschilpunten: zijnsoordelen
Deel 5: Standaardgeschilpunten: vergelijkende stellingen
Deel 6: Didactische voordelen van de standaardgeschilpuntenmodellen voor zijns- en waardeoordelen (in voorbereiding)
In tekst 2, 3 en 4 zijn steeds enkelvoudige stellingen behandeld. Er zijn echter ook stellingen denkbaar waarin verschillende handelingsvoorstellen, subjecten, waarden, determinaties, betekenissen of verklaringen met elkaar worden vergeleken.
In het geval van handelingsvoorstellen (beleidsstellingen) moet in dat geval voor beide voorstellen het hele standaardgeschilpuntenmodel doorlopen worden. De uitkomsten daarvan kunnen als feitenmateriaal gelden voor de behandeling van de waardestelling:
Handelingsvoorstel X is het beste handelingsvoorstel (in vergelijking met Handelingsvoorstel Y).
Er zijn ook wel mensen die alternatieve voorstellen behandeld willen zien onder het standaardgeschilpunt effectiviteit of haalbaarheid, of zelfs als een apart standaardgeschilpunt (zie bijvoorbeeld Overmaat, 1996, 130-131). Dit is geen goed idee en leidt tot drogredenen. Het is niet de taak van de oppositie om alternatieve plannen aan te dragen. De oppositie kan dat wel doen, maar doet er verstandig aan eerst vast te stellen dat het voorstel van de propositie niet goed is. Anders kan de propositie de aandacht van de zwaktes van het eigen voorstel afleiden door op de zwaktes van de alternatieven te gaan hameren, met als gevolg dat een slecht voorstel op verkeerde gronden wordt aangenomen. Pas als meerdere voorstellen allemaal apart op hun eigen merites beoordeeld zijn, er nog geen enkele is aangenomen, en wel aannemelijk is dat het uiterste is gedaan om tot een goed voorstel te komen, kun je de vergelijking aangaan.
Dus de vraag ‘wat dan?’ komt idealiter pas aan de orde als is vastgesteld dat het voorstel van de propositie niet goed is. Dan is er ruimte voor alternatieve voorstellen. Komen alternatieven toch ter sprake tijdens de behandeling van het voorstel van de propositie, dan doet de oppositie er goed aan dit zo snel mogelijk af te kappen.
In het geval van zijns- en waardeoordelen waar twee subjecten vergeleken worden, is het niet altijd noodzakelijk voor beide subjecten het hele model te doorlopen. Het hangt er een beetje vanaf op welk punt de subjecten beoordeeld worden.
Gaat het erom te bepalen welke representant(en) van subject X het best gebruikt kan/kunnen worden om de uitspraak X is Y te toetsen, dan doe je dit bij voorkeur vóórdat je de rest van het standaardgeschilpunten doorloopt. Wil je bijvoorbeeld een uitspraak doen over klanttevredenheid, dan kun je het beste mensen zoeken die al enige tijd klant zijn, of in elk geval niet alléén nieuwe klanten kiezen.
Wil je van verschillende subjecten vaststellen welke een beter voorbeeld van Y is, dan moet je wel meerdere keren het hele standaardgeschilpuntenmodel doorlopen, maar uiteindelijk is er dan toch wel een overkoepelende waardestelling.
X1 is Z, oftewel: X1 is het meest Y in vergelijking met X2.
Indien niet twee subjecten, maar twee waarden, determinaties, betekenissen of verklaringen worden vergeleken geldt hetzelfde. Je doorloopt twee keer het hele model en de resultaten daarvan gelden als feitenmateriaal voor een overkoepelende stelling, waarin Y1 en Y2 optreden als subject.
Y1 is Z, oftewel: Y2 is de waarde die het beste past bij X, invergelijking met Y2.
Lees verder
Deel 1: Standaardgeschilpunten: werkzaam in schriftelijke en mondeling communicatie
Deel 2: Standaardgeschilpunten: beleidsstellingen
Deel 3: Standaardgeschilpunten: waardeoordelen
Deel 4: Standaardgeschilpunten: zijnsoordelen
Deel 5: Standaardgeschilpunten: vergelijkende stellingen
Deel 6: Didactische voordelen van de standaardgeschilpuntenmodellen voor zijns- en waardeoordelen (in voorbereiding)
Referenties
Overmaat, M. (1996). Schrijven en lezen met tekstschema’s: Effectief onderwijs in
schriftelijke taalvaardigheid in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Amsterdam: SCO-
Kohnstamm Instituut/Faculteit POW.
Graag als volgt naar deze bijdrage verwijzen: Schotanus, Y. & Bos, van den R. (2022). Standaardgeschilpunten: Vergelijkende stellingen. In WODN Werkgroep Onderzoek Didactiek Nederlands (Ed.), Handboek Didactiek Nederlands. Levende Talen. Geraadpleegd [datum] via https://didactieknederlands.nl/handboek/2023/02/standaardgeschilpunten-vergelijkende-stellingen/
Auteurs:
Yke Schotanus
Yke Schotanus (Scheveningen, 1963), rondde in 1987 zijn studie Nederlands af aan de Rijksuniversiteit Groningen. In de jaren daarna werkte hij als docent Nederlands en literatuurgeschiedenis op verschillende middelbare scholen en hbo's, als redacteur bij verschillende uitgeverijen, als schrijfdocent en als auteur van onder andere een aantal delen van de Schrijfbibliotheek van Uitgeverij Augustus. In 2020 promoveerde hij op een proefschrift over de invloed van muziek op de verwerking van gezongen taal. Thans is hij behalve docent Nederlands en schrijfdocent, geaffilieerd onderzoeker bij het Instituut voor Cultureel Onderzoek (ICON) van de Universiteit Utrecht.
Roderik van den Bos
Roderik van den Bos (Assen, 1963), studeerde Nederlands in Groningen en werkte daar 7 jaar als beleidsmedewerker bij die Universiteit. Sinds 1992 is hij debattrainer en dagvoorzitter. Aanvankelijk als nevenfunctie, daarna van 1998 tot 2005 fulltime voor het Nederlands Debat Instituut, sindsdien als zelfstandige. Hij traint scholieren en Kamerleden, en alles daartussen, jureert bij debatwedstrijden, begeleidt interne beleidsdebatten bij bedrijven en instellingen, en neemt nog jaarlijks zelf deel aan debatwedstrijden.