Kun je een redelijk gesprek houden met iemand die er andere waarden op na houdt? Die een andere
smaak heeft, of een ander geloof? En valt er überhaupt iets te onderbouwen aan een mening? Ja, dat
kan. Het standaardgeschilpuntenmodel voor waardeoordelen biedt houvast aan iemand die een
waardestelling moet verdedigen, maar ook aan iemand die in een conflict over waarden op zoek
moet naar aspecten van de kwestie waar wél overeenstemming over bereikt kan worden.
Inleiding
Net als betogen over beleidsstellingen kunnen ook betogen over waardeoordelen worden gestructureerd en geanalyseerd aan de hand van standaardgeschilpunten. Gebaseerd op klassieke en Amerikaanse voorbeelden en werk van Nederlandse beleidsadviseurs, wordt hier een model met vijf standaardgeschilpunten gepresenteerd. De kern: iemand die een waardeoordeel wil verdedigen, moet een context schetsen waarbinnen dat oordeel relevant is, moet een object aanwijzen waarover het gaat, moet aangeven aan welke criteria een object moet voldoen om tot dat waardeoordeel te komen, moet feiten aanvoeren aangaande het object, en moet ten slotte de feiten toetsen aan de criteria. Toepassing van de standaardgeschilpunten kan behalve in het taalonderwijs ook behulpzaam zijn in het burgerschapsonderwijs, omdat het bijdraagt aan het inzicht dat een ‘mening’ niet zo maar een ‘mening’ is..
Dit lemma behoort tot de reeks Taalbeheersing: standaardgeschillen in betogen.
Deel 1: Standaardgeschilpunten: werkzaam in schriftelijke en mondeling communicatie
Deel 2: Standaardgeschilpunten: beleidsstellingen
Deel 3: Standaardgeschilpunten: waardeoordelen
Deel 4: Standaardgeschilpunten: zijnsoordelen
Deel 5: Standaardgeschilpunten: vergelijkende stellingen
Deel 6: Didactische voordelen van de standaardgeschilpuntenmodellen voor zijns- en waardeoordelen (in voorbereiding)
Achtergrond
Een waardestelling verbindt een bepaalde waarde aan iemand of iets: een persoon, een object, een gebeurtenis, een proces of zelfs een abstract fenomeen zoals een waarde.
Een waardestelling kent een waarde (een waardering), toe aan iets. De basiszin is: X is Y. X kan van alles zijn, zie tabel 1.
Basisstructuur | X | is | Y |
Type eenheden | Waardetoekenning | ||
Object | Dit boek | is | een meesterwerk |
Gedrag | Zijn ijver | is | prijzenswaardig |
Gebeurtenis | Dat ongeluk | is | mijn redding |
Proces | De onderhandeling | is | stroef |
Waarde | Vrijheid | is | minder belangrijk dan veiligheid |
Prestatie | Een zes | is | een topprestatie |
Welke waarde je toekent aan bijvoorbeeld een boek, is subjectief. Daarom biedt een waarde-uitspraak alle gelegenheid tot discussie. Jury’s delibereren over de toekenning van literaire prijzen, over wie een debatwedstrijd gewonnen heeft. Gemeenteraden vergaderen over het mooiste en beste ontwerp voor een nieuw theater. Ethici en religieuze leiders buigen zich over morele kwesties. De vraag is: kun je een discussie over een waardestelling voeren via redelijke argumenten?

Het antwoord is: zeker kan dat! Ook over zaken als smaak en ethiek valt redelijk te argumenteren. Verschillende Amerikaanse scholen kiezen er zelfs voor niet over beleidsstellingen maar over waarde-uitspraken te debatteren (Jones, 1978; Whitman, 2000). Aan een waarde-oordeel liggen immers feiten ten grondslag. Die feiten kunnen getoetst worden. Dat doe je met criteria. De feiten, maar ook de criteria en de toetsing kun je redelijk ter discussie stellen.
Voorbeeld
Iemand zegt: “De oogst van dit jaar is slecht.”
Enkele standaardvragen die je dan kunt stellen en die aanleiding geven tot het uitwisselen van argumenten zijn:
Wat zijn de feiten? Wat verstaan we onder ‘de oogst van dit jaar’. Wat kunnen we daar feitelijk over vaststellen? Bijvoorbeeld: hebben we het over graan, over fruit, over alle gewassen of over het aantal literaire werken dat verschijnt? Hebben we het over het kalenderjaar of over het seizoen? Wat weten we over kwantiteit en kwaliteit? Is het feit betrouwbaar vastgesteld (is er nauwkeurig gemeten), of is de uitspraak over het feit een slag in de lucht, een schatting?
Wat zijn de criteria voor de beoordeling? In welke zin is de oogst slecht? Gaat het de spreker om gewicht, hoeveelheid, suikergehalte, smaak volgens smaakpanel, gaafheid, verkoopbaarheid, of nog iets anders? En waar ligt de grens? Wanneer is de hoeveelheid te gering, de verkoopbaarheid te laag? Wat is de norm die gesteld wordt?
Klopt de relatie tussen de feiten en het criterium? Stel dat men het eens is over de feiten (‘we hebben de kleinste graanopbrengst in twintig jaar’), voldoen die feiten dan aan het critium van een slechte oogst, bijvoorbeeld aan het criterium dat de oogst onvoldoende groot is om aan de levensbehoeften van 80% van de bevolking te voldoen? Of valt dat wel mee?
Deze drie standaardvragen vormen in de klassieke en de moderne retorica de kern van een standaardgeschilpuntenmodel voor waardeoordelen: feiten, criteria, toetsing.
Historie
In de klassieke retorica zijn het vooral de ceremoniële speeches, altijd lof- en smaadredes, waarin een waardeoordeel centraal staat (Braet, 2007). Gerechtelijke redes bevatten ook onderdelen waarin de spreker een waardeoordeel verdedigt. Voor beide soorten redes geldt volgens Quintillianus, 94/2006) onder verwijzing naar onder andere Cicero, dat er drie wezenlijke standaardgeschilpunten (of ‘statussen’ zijn):
- de ‘feiten’ (zo staan de zaken, gebeurtenissen, personen en omstandigheden ervoor),
- de ‘criteria’ voor de beoordeling van die feiten (i.e., een of meer waarden met de bijbehorende criteria en normen), en
- de ‘hoedanigheid’, het verband tussen feiten en criteria. Voldoet de stand van zaken aan de criteria? Klopt de redenering dat X wel of niet voldoet aan de criteria? Omdat het klassieke ‘hoedanigheid’ een lastig begrip is, gebruiken wij in het vervolg ‘toetsing’)
Er is sprake van een vierde standaardgeschilpunt, de bevoegdheid. Quintillianus (94/2000) echter, wederom in navolging van Cicero, acht dat punt niet relevant. Hij geeft toe dat veel debatten gaan over de vraag of de rechter in de zaak wel bevoegd is om uitspraken te doen over een dergelijke zaak, maar stelt dat een debat daarover toch meestal te herleiden is tot een van de andere geschilpunten. In het oogstvoorbeeld zou je je kunnen voorstellen dat een tuinder tegen een stadsmens zou zeggen: ‘Jij kunt hier niet over meepraten, wat weet jij nou van de waarde van een oogst.’ Volgens Quintillianus zegt Cicero dan, zo’n opmerking lijkt wel over de bevoegdheid te gaan, maar gaat eigenlijk over de vraag of zo iemand wel voldoende kennis van de criteria heeft of de feiten (de omvang van de oogst) kent.
In de moderne retorica krijgt het standaardgeschilpuntenmodel voor waardeoordelen weinig aandacht, althans in Nederland. In de Angelsaksische wereld is dat anders. Wel valt op dat het standaardgeschilpuntenmodel voor waardeoordelen (propositions of value) min of meer gelijk wordt getrokken met het standaardgeschilpuntenmodel voor zijnsoordelen (propositions of fact, Matlon, 1988; Freeley & Steinberg, 2014). Dit was in de Oudheid al zo (Quintillianus, 94/2006). Qua inhoud van de modellen zijn er bij bepaalde auteurs wel verschillen. Waar Polk, English & Walker (2000) de min of meer klassieke driedeling volgen, hanteren auteurs als Matlon (1988), Freely & Steinberg (2014) en Colbert (1987a) modellen met twee, drie of vier, deels andere standaardgeschilpunten . Het model dat we hier presenteren is dan ook een synthese van die uiteenlopende modellen, aangevuld met inzichten op basis van Bout (2006), die laat zien dat het bevragen van de context
zeer bepalend kan zijn voor het antwoord op de vraag welke waarde(n) er nu eigenlijk in het spel is
(of: zijn).’
Het model
Het klassieke model met drie standaardgeschilpunten (feiten, criteria, toetsing) is hier om verschillende redenen uitgebreid tot een model met vijf standaardgeschilpunten, met de stelling tussen de standaardgeschilpunten één en twee. De standaardgeschilpunten zijn onder te verdelen in drie groepen: er is een inleidende kwestie, er zijn definiërende kwesties, en er zijn toepassingen.
Leid de kwestie in
1. Context – Binnen welke context is het van belang dat deze betoger, hier, nu, de navolgende waardekwestie aan de orde stelt?
[Voorbeeld: In het kader van de wereldvoedselvoorziening is het van belang de mondiale graanoogst te bespreken.
Kritische vraag: het gaat hier toch niet alleen om voedsel, het gaat toch om algemeen welzijn?]
Poneer een standpunt
Stelling: X (object) is Y (waarde).
[Bijvoorbeeld: De graanoogst was niet goed genoeg dit jaar.]
NB: voor meervoudige stellingen, zie tekst 6.
Definieer
2. Object (X) – Om welke za(a)k(en) of perso(o)n(en) gaat het?
[Voorbeeld: het gaat om de opbrengst van granen, overal ter wereld.
Kritische vragen: wil je dan ook al het graan uit particuliere moestuinen meerekenen? Gaat het om dit kalenderjaar, of om dit oogstseizoen?]
3. Criteria (Y) – Welke waarde is in het geding en wat verstaan wij daar (gezien de context) onder (oftewel wat zijn de criteria en de normen daarbij)?
[Voorbeeld: de totale oogst is in het licht van de wereldvoedselvoorziening (context, zie 1) goed (waarde) als die er qua hoeveelheid, voedzaamheid en bereikbaarheid (criteria) voor kan zorgen dat iedereen voldoende te eten heeft tot de volgende oogst (norm).
Kritische vraag: Bereikbaarheid is een kwestie van politieke wil; daar hangt de kwaliteit van de oogst toch niet vanaf?]
Pas toe
4. Relevante feiten – Welke relevante feitelijke observaties over X (eigenschappen, handelingen, uitspraken, documenten, getuigenissen, onderzoeksgegevens, et cetera) kunnen worden aangevoerd om de juistheid van de uitspraak
X is Y
te beoordelen? En is de juistheid van deze observaties boven elke twijfel verheven?
[Voorbeeld: in het licht van de criteria zijn de relevante feiten deze: de opbrengst uit land A is niet heel groot maar wel voedzaam, in land B was een goede oogst, maar door oorlogsomstandigheden kan die niet uitgevoerd worden, en in land C was de opbrengst zo groot dat de prijs te laag werd om alles rendabel van het land te halen.
Kritische vragen: had er niet iets aan die prijs kunnen gebeuren? Is er ergens een tekort ontstaan? Liggen er nog ergens voorraden?]
5. Toetsing – Bieden de relevante feiten voldoende waarnemingen om te stellen dat X voldoet aan de criteria en de normen om Y genoemd te worden?
[Voorbeeld: de norm is dat iedereen in de wereld gevoed moet kunnen worden, en daar is niet aan voldaan. Er was weliswaar voldoende graan, maar het is deels niet geoogst en deels niet op de juiste plaats te krijgen. Dus was de oogst slecht.
Kritische vraag: er is om economische redenen veel graan niet geoogst, die makkelijk te vervoeren was geweest naar gebieden waar tekorten heersen. Dan lag het toch niet aan de oogst, maar aan het gebrek aan politieke wil om voedselvoorziening boven westers eigenbelang te stellen?]
Opmerkingen bij het model
1 Net als in het standaardgeschilpuntenmodel voor beleidsstellingen staat de stelling niet aan het begin. Het is retorisch gezien logischer om eerst een context te schetsen en daarmee de relevantie van het betoog aan te tonen, en pas dan een standpunt weer te poneren. Het is zelfs te verdedigen om object en criteria niet als uitwerking van de stelling te beschouwen, maar als aanloop ernaartoe.
2 Het inleidende standaardgeschilpunt ‘context’ (of relevantie) is verwant aan de klassieke ‘bevoegdheidsstatus’. Deze komt in de moderne retorica niet meer voor. Toch zijn er in de betoogpraktijk wel degelijk equivalenten te ontwaren. Mensen die gerechtigheid zoeken spannen zich ervoor in te beargumenteren waarom hun zaak ontvankelijk verklaard moet worden, en de meeste lofredes en juryrapporten beginnen met een schets van de context waarin het navolgende betoog relevant is: er is bijvoorbeeld een jubilaris die toegesproken moet worden, er is een prijs die moet worden uitgereikt, of er is een ingrijpende gebeurtenis geweest waarbij één persoon zich bijzonder onderscheiden heeft die nu in het zonnetje moet worden gezet.
Dit is alleen al te verklaren uit een praktisch oogpunt. Bij beleidsstellingen is de vraag naar de relevantie vervat in de vraag naar het probleem en de ernst daarvan, maar bij waarde- en zijnsoordelen speelt die kwestie niet. De noodzaak om energie te steken in het debat moet dus ergens anders vandaan komen. Dit moet aan de orde gesteld worden. Het gaat om de legitimiteit van het debat: kunnen, mogen, moeten wij het hier nu echt over hebben?
Daarnaast speelt de context ook een inhoudelijke rol. Die is namelijk bepalend voor de vraag welke waarde er nu eigenlijk in het geding is en welke criteria en normen daarvoor moeten gelden. Als de omstandigheden veranderen, maak je andere afwegingen (niet voor niets gelden tijdens een noodtoestand andere waarden dan normaal). Maar ook als je de omstandigheden anders interpreteert maak je andere afwegingen. Iemand die zich zorgen maakt over de wereldvoedselvoorziening hanteert andere criteria (een goede oogst is omvangrijk en voedzaam) dan iemand die zich zorgen maakt over de bedrijfsvoering (een goede oogst is een oogst waar je veel winst mee behaalt). Bovendien: vaak zorgt een goede analyse van de context ervoor dat je gaat zien dat er veel meer waarden in het spel zijn als op het eerste gezicht lijkt (Bout, 2006). Degene die de nadruk legt op de wereldvoedselvoorziening, zal dan bijvoorbeeld gaan zien, dat je niet voorbij kunt gaan aan de belangen van de boer, omdat er volgend jaar weer een oogst nodig is. En wellicht komt bij zo’n zorgvuldige contextanalyse ook boven tafel dat een en ander niet los gezien kan worden van de postkoloniale verhoudingen in de wereld (een goede oogst is een oogst die bijdraagt aan het rechttrekken van de scheve verhoudingen die ontstaan zijn in de koloniale tijd).
3 De onderverdeling in definiërende kwesties en toepassingen, komt voort uit de modellen van Matlon (1988) en Freeley & Steinberg (2014). Het model van Matlon is het eenvoudigste. Dat onderscheidt twee soorten kwesties: ‘definitive’ en ‘designative issues’ oftewel definiërende en ‘vaststellende kwesties’. Het oogstvoorbeeld volgens dat model, ziet er zo uit
Stelling: De oogst van het afgelopen jaar was slecht.
Definiërende kwestie: wat maakt een oogst slecht
Afgeleide definiërende kwesties:
Bij welke omvang in kilo’s vinden we een oogst slecht?
Bij welke kwaliteit (suikergehalte) vinden we een oogst slecht?
Vaststellende kwestie: voldoet de oogst van het afgelopen jaar aan die criteria?
Afgeleide vaststellende kwesties:
Was de opbrengst in kilo’s inderdaad lager dan de kritische waarde?
Was het suikergehalte in de druiven inderdaad lager dan de kritische waarde?
Matlons definiërende kwesties komen dus overeen met het klassieke standaard geschilpunt ‘criteria’. In de vaststellende kwesties combineert hij ‘feiten’ en ‘toetsing’. Hij maakt geen nader onderscheid tussen feiten en toetsing, of een andere wezenlijk afwijkende vaststellende kwestie. Het meervoud ‘issues’ is dus in zekere zin misleidend. Het geeft niet aan dat er meerdere algemeen geldende definiërende en/of vaststellende ‘standaard’ geschilpunten zijn, maar dat er meerdere gevalsspecifieke, afgeleide geschilpunten kunnen spelen. Dat neemt niet weg dat ook die gevalsspecifieke, afgeleide geschilpunten heel bepalend zijn voor de opbouw van het betoog. Als zowel gewicht als suikergehalte een belangrijk criterium is, zul je aan allebei de nodige aandacht moeten besteden als je bespreekt of de oogst van het afgelopen jaar aan de criteria voor een slechte oogst voldoet.
Freeley en Steinberg (2014) maken wél een belangrijk onderscheid binnen de definiërende en de vaststellende kwesties. Zij maken een onderverdeling die in grote lijnen overeenkomt met de hier gebruikte. De definitiekwesties vallen uiteen in ‘object’ en ‘criteria’, model, en de vaststellende kwesties in ‘feiten’ en ‘toetsing’. Aan de klassieke drieslag feiten, criteria, toetsing, wordt zo dus het standaardgeschilpunt ‘object’ toegevoegd. Waar hebben we het eigenlijk over? Wat noemen wij de oogst van het afgelopen jaar? Denken we in seizoenen of in kalenderjaren? Gaat het alleen over druiven, of ook over graan? En denken we regionaal of mondiaal?
4 De vaststellende kwesties heten hier ‘toepassingen’. Het gaat om een onderscheid tussen abstracte discussiepunten waarmee je het discussieterrein afbakent enerzijds, en discussiepunten die de betoger uitdagen deze definities toe te passen en concreet vast te stellen wat er in de werkelijkheid vast te stellen is over dat object met betrekking tot die criteria.
5 Colbert (1987a) voegt ook een apart standaardgeschilpunt toe aan de klassieke driedeling, maar dit is niet relevant. Hij maakt onderscheid tussen de toetsing (de vraag of er een match is tussen feiten en criteria) en de vraag of die toetsing niet aangevochten kan worden. Hij noemt dat ‘value objection’. Hieronder vallen bij hem allerlei kanttekeningen die men zou kunnen plaatsen bij die toetsing. Deze kanttekeningen zijn echter allemaal terug te voeren op een van de andere standaard geschilpunten, met name ‘criteria’. Ik wil dat illustreren met een voorbeeld.
Stel het gaat om de toekenning van een literaire prijs. Vastgesteld is dat boek A voldoet aan elk van de drie van te voren vastgestelde criteria: het is goed geschreven, het boeit en het heeft inhoud. Toekennen, die prijs, zou je zeggen, maar nee, het kan toch nog voorkomen dat een jurylid weliswaar beaamt dat boek A inderdaad aan die criteria voldoet, maar toch verschillende tegenwerpingen te berde brengt tegen het voorstel de prijs daaraan toe te kennen:
(1) dat boek A weliswaar voldoet aan de criteria, maar overduidelijk seksistisch is;
(2) dat boek B nog veel beter voldoet aan die drie criteria;
(3) dat er in het laatste hoofdstuk van A toch een lelijke uitglijer zit,
(4) dat het feit dat boek A boeit vooral aan de actualiteit van het onderwerp ligt, terwijl het feit dat boek C boeit echt de verdienste van de schrijver is.
Deze kanttekeningen zijn, zoals gezegd, stuk voor stuk terug te voeren op een van de andere standaardgeschilpunten.
(1) Dat het boek niet seksistisch zou mogen zijn, wordt opgevoerd als een nieuw criterium, wellicht op basis van de actuele situatie (de context).
(2, 3) Het noemen van de uitglijer in het laatste hoofdstuk en van het betere boek B, komen neer op het aanvoeren van additionele feiten. Aan de criteria wordt niets veranderd, nieuwe feiten veranderen alleen de afweging welk boek er het beste aan voldoet.
(4) Afhankelijk van de nadere onderbouwing van dit argument, gaat het hier óf om een nieuw criterium (de kwaliteiten moeten voortkomen uit het vakmanschap van de auteur en niet uit de toevallige voordelen van de onderwerpskeuze), óf om een nieuwe reeks relevante feiten (die moeten aantonen dat het weliswaar boeit en inhoud heeft, maar niet goed geschréven is).
Lees verder
Deel 1: Standaardgeschilpunten: werkzaam in schriftelijke en mondeling communicatie
Deel 2: Standaardgeschilpunten: beleidsstellingen
Deel 3: Standaardgeschilpunten: waardeoordelen
Deel 4: Standaardgeschilpunten: zijnsoordelen
Deel 5: Standaardgeschilpunten: vergelijkende stellingen
Deel 6: Didactische voordelen van de standaardgeschilpuntenmodellen voor zijns- en waardeoordelen (in voorbereiding)
Referenties
Bout, H. (2006). De waarde van informatie bij het vormen van een moreel oordeel. In: J. Delnoij, J. Laurier en F. Geraedts (red.), Morele oordeelsvorming en de integere organisatie. Budel: Damon.
Braet, A. (2007). De redelijkheid van de klassieke retorica. Leiden: Leiden University Press.
Colbert, K. R. (1987a). A stock approach to value debate. ERIC: ED286229.
Colbert, K. R. (1987b). The Effects of CEDA and NDT Debate Training on Critical Thinking Ability. Paper presented at the Annual Meeting of the Speech Communication Association (73rd, Boston, MA, November 5-8, 1987). Eric: E5483620
Freeley, A. J. & Steinberg, J. L. (2014). Argumentation and debate: critical thinking for reasoned decision making. Boston, MA: Wadsworth.
Jones, M. A. (1978). CEDA vs NDT: The Fact-Value Dichotomy Emerges in Educational Debate. ERIC: E5399364.
Matlon, R. (1988). Propositions of fact. Excerpt from: Debating Propositions of Value: An Idea Revisited” in CEDA Yearbook Volume 9. Retrieved, July 2021 from: https://studylib.net/doc/8749137/propositions-of-fact
Polk, L. R., English, W. B. & Walker, E. (2000). The value debate handbook. Waco (Texas): Baylor briefs.
Quitillianus, M. F. (94/2000). De opleiding tot redenaar [Institutio oratorio, vert. P. Gerbrandy, 6e druk]. Groningen: Historische uitgeverij. Whitman, G. (2000). Debate formats. [webpagina], Northridge, CA: California State University, csun.edu, last modified 5 September 2000. http://www.csun.edu/~dgw61315/debformats.html
Graag als volgt naar deze bijdrage verwijzen: Schotanus, Y. & Bos, van den R. (2022). Standaardgeschilpunten: Waardeoordelen. In WODN Werkgroep Onderzoek Didactiek Nederlands (Ed.), Handboek Didactiek Nederlands. Levende Talen. Geraadpleegd [datum] via https://didactieknederlands.nl/handboek/2023/02/standaardgeschilpunten-waardeoordelen/
Auteurs:

Yke Schotanus
Yke Schotanus (Scheveningen, 1963), rondde in 1987 zijn studie Nederlands af aan de Rijksuniversiteit Groningen. In de jaren daarna werkte hij als docent Nederlands en literatuurgeschiedenis op verschillende middelbare scholen en hbo's, als redacteur bij verschillende uitgeverijen, als schrijfdocent en als auteur van onder andere een aantal delen van de Schrijfbibliotheek van Uitgeverij Augustus. In 2020 promoveerde hij op een proefschrift over de invloed van muziek op de verwerking van gezongen taal.

Roderik van den Bos
Roderik van den Bos (Assen, 1963), studeerde Nederlands in Groningen en werkte daar 7 jaar als beleidsmedewerker bij die Universiteit. Sinds 1992 is hij debattrainer en dagvoorzitter. Aanvankelijk als nevenfunctie, daarna van 1998 tot 2005 fulltime voor het Nederlands Debat Instituut, sindsdien als zelfstandige. Hij traint scholieren en Kamerleden, en alles daartussen, jureert bij debatwedstrijden, begeleidt interne beleidsdebatten bij bedrijven en instellingen, en neemt nog jaarlijks zelf deel aan debatwedstrijden.