Dit artikel maakt deel uit van een serie over werkwoordspelling. In deel 1 schetsen we een beknopte didactische geschiedenis, in deel 2 gaan we in op de vraag waarom er zo veel spelfouten gemaakt worden, in deel 3 bespreken we didactische voorstellen die door de jaren heen zijn gedaan en in het laatste deel ten slotte plaatsen we de Nederlandse werkwoordspelling in internationaal perspectief.
Al decennia wordt onderzocht waarom fouten in de werkwoordspelling gemaakt worden. Wat blijkt? Op het eerste oog lijkt het regelsysteem voor de werkwoordspelling weliswaar eenvoudig, maar in de dagelijkse praktijk blijkt het vele malen complexer. Door een combinatie van complicerende factoren lukt het spellers niet altijd de regels (op de juiste manier) toe te passen.
In het eerste deel over werkwoordspelling (link) hebben we aangestipt dat het morfologisch principe voorgaat op het fonologisch principe. Dit is vooral relevant bij werkwoorden die hetzelfde klinken maar anders gespeld worden, ook wel homofonen genoemd. Voor niet-homofone werkwoorden volstaat een fonologische analyse. Denk aan een werkwoordsvorm als fietst: je hoort een /t/, dus je schrijft een <t>. Bij homofone werkwoorden is het echter onmogelijk om te horen hoe bepaalde vormen gespeld moeten worden. Zo vinden we homofonie bij alle enkelvoudsvormen van werkwoorden waarvan de stam eindigt op een <d>. Een voorbeeld is het werkwoord melden waarvan de eerste persoon enkelvoud gespeld wordt als meld en de tweede/derde persoon met het suffix <t> achter de stam, ondanks de gelijke uitspraak /mɛlt/.
Het wordt nog complexer als we bedenken dat het Nederlands ook werkwoorden kent die beginnen met een onbeklemtoond voorvoegsel, zoals <be>, <ge> en <her>. Deze zogenaamde zwakke prefixwerkwoorden leiden tot homofonie tussen tweede en derde persoon enkelvoud enerzijds en voltooid deelwoorden anderzijds. Vergelijk de werkwoordsvormen bepaalt en bepaald, die beide uitgesproken worden als /bəpa:lt/. Bovendien leiden werkwoorden die beginnen met <ge> tot nog meer verwarring, aangezien het voorvoegsel <ge> in veel gevallen aangeeft dat we te maken hebben met een voltooid deelwoord. Op basis van de uitspraak /ɣəbø:rt/ kun je niet horen of de schrijfwijze gebeurt of gebeurd moet zijn, noch of we te maken hebben met een persoonsvorm of een voltooid deelwoord.
Hieraan gerelateerd is dat bij werkwoordsvormen met een stam op <d> de tegenwoordige tijd meervoud en verleden tijd meervoud homofonen van elkaar zijn. Ter illustratie:
- (1) Wij beantwoorden de brief, nadat we deze bestudeerd hebben.
- (2) Wij beantwoordden de brief, nadat we deze bestudeerd hadden.
Om de werkwoordsvorm in zin (2) goed te kunnen spellen, dat wil zeggen als verleden tijd meervoud, moeten spellers de hele zin lezen en op basis van de verleden tijdsvorm hadden vaststellen, dat de hele zin in de verleden tijd staat.
Zwakke prefixwerkwoorden kennen bovendien homofonie tussen de verleden tijd enkelvoud en het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord. Denk aan de spelling van de persoonsvorm verleden tijd enkelvoud beantwoordde versus de spelling van het bijvoeglijk naamwoord beantwoorde, beide uitgesproken als /bəˈɑntʋo:rdə/. Hoewel bij een bijvoeglijk naamwoord de grammaticale functie meestal wel duidelijk is doordat het vaak gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord, kunnen door de homofonie spellingproblemen ontstaan. Kortom, het goed spellen van vooral homofone werkwoorden is nog niet zo eenvoudig.
Werking van ons woordgeheugen
Een eerste complicerende factor is het frequentie-effect, dat wil zeggen, de frequentie van de ene vorm van een homofoonpaar ten opzichte van de andere vorm van datzelfde homofoonpaar. In veel gevallen komen de vormen van een homofoonpaar immers niet even vaak voor. Zo komt in SUBTLEX-NL (een corpus dat bestaat uit ruim 43.8 miljoen woorden uit ondertitels van films en televisieprogramma’s; Keuleers et al., 2010) van het werkwoord betekenen de vorm betekent met <t> veel vaker voor dan de vorm betekend met <d>, respectievelijk 223.59 versus 11.87 (frequentie per 1 miljoen woorden). Voor het werkwoord bepalen geldt dat juist de vorm met <d> vaker voorkomt dan de vorm met <t>, respectievelijk 33.02 versus 11.02 (frequentie per 1 miljoen woorden).
In principe hebben spellers twee manieren tot hun beschikking om werkwoorden te spellen. De eerste manier betreft het toepassen van de spellingregels, ook wel de regelprocedure genoemd, waarbij het consequent en goed toepassen van de regels altijd tot de correcte spelling leidt. Bij de tweede manier halen spellers de spellingvormen direct uit hun mentale lexicon. Deze manier wordt ook wel de geheugenprocedure genoemd. Als het toepassen van de regelprocedure om bepaalde redenen lastiger is en langer duurt, is de geheugenprocedure sneller (e.g., Baayen et al., 1997; Laudanna & Burani, 1985). Het toepassen van de regelprocedure zorgt echter wel voor een betere werkwoordspelling dan de geheugenprocedure (Bosman, 2005).
Onderzoek van Sandra en collega’s toont aan dat spellers een voorkeur hebben voor de meest frequente vorm van een homofoon werkwoordpaar, ook wel homofoondominantie genoemd (Frisson & Sandra, 2002; Sandra et al., 1999, 2004). Zo kan het gebeuren dat spellers de meest frequente vorm betekent of bepaald schrijven terwijl de minder frequente vorm betekend of bepaalt de juiste was geweest.
Een tweede complicerende factor is de afstand tussen het onderwerp en de persoonsvorm. In Nederlandse hoofdzinnen staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar, maar in bijzinnen kunnen daar vele woorden tussen zitten. Vergelijk de werkwoordsvorm rijd in deze twee zinnen:
- (3) Ik rijd met mijn blitse motor.
- (4) Het voelt als vrijheid wanneer ik met mijn blitse motor rijd.
In zin (3) staan onderwerp en persoonsvorm direct naast elkaar waardoor het werkgeheugen relatief weinig belast wordt. In zin (4) moet de speller om de werkwoordsvorm rijd goed te kunnen spellen langer onthouden dat het onderwerp ik was en dat dus de vorm zonder <t> vereist is. Doordat de cognitieve belasting toeneemt, nemen spellers – vaak onbewust – eerder hun toevlucht tot de geheugenprocedure. Assink toonde reeds in 1985 aan dat spellers eerder geneigd zijn te kiezen voor de meest frequente vorm naarmate de afstand tussen onderwerp en persoonsvorm groter is. Dit effect is later bevestigd door Bosman (2005). Bovendien kunnen zinnen dusdanig complex zijn dat een conflicterende context ontstaat waardoor spellers op het verkeerde been worden gezet (e.g., Assink, 1985; Van Diepen & Bosman, 1999). Een zin als ‘Als u nu de overtreding bekent, heeft dat verder geen nare gevolgen’ levert extra moeilijkheden op doordat bekent en heeft weliswaar naast elkaar staan maar niet tot hetzelfde werkwoordelijk gezegde behoren.
Het werkgeheugen kan uiteraard ook door andere oorzaken overbelast zijn. Zeker tijdens het schrijven kunnen gemakkelijk fouten gemaakt worden. Schrijvers zijn immers op vele fronten tegelijk aan het werk: ze moeten ideeën ontwikkelen, kennis ‘ontdekken’ of construeren en hun gedachten in schrijftaal onder woorden brengen. Het is niet vreemd dat tijdens zo’n complexe taak het correct toepassen van de regelprocedure lastig dan wel onmogelijk is en dat spellers onbewust de voorkeur geven aan de geheugenprocedure (Sandra, 2003, 2022).
Gebrek aan grammaticaal bewustzijn
Als we ervan uitgaan dat spellers de spellingregels kennen, moeten zij echter ook een goede grammaticale analyse kunnen maken om te weten of een homofone werkwoordsvorm met een <d>, <t> of <dt> gespeld moet worden. Recent empirisch onderzoek van Chamalaun et al. (2021) laat zien dat spellers minder fouten maken als zij de grammaticale functie van de homofone werkwoordsvorm juist herkend hebben. Het omgekeerde blijkt ook waar: spellers die de grammaticale functie niet herkennen, kiezen in deze gevallen voor de meest voorkomende variant van het werkwoord.
Het blijkt mis te gaan op het moment dat spellers over wat wij noemen ‘onvoldoende grammaticaal bewustzijn’ beschikken. De spelling van homofone werkwoorden hangt immers af van de grammaticale functie en dus is het onmogelijk de spelling van deze werkwoorden ‘te weten’, in tegenstelling tot homofone ‘weetwerkwoorden’ als reizen en rijzen. Spellers zullen niet alleen de spellingregels moeten kennen, maar ook de grammaticale concepten tot hun beschikking moeten hebben. Voldoende grammaticaal bewustzijn maakt het mogelijk de regelprocedure in te zetten en eventueel een algoritme te volgen (zie deel 1). Als dit lastig wordt, is het onvermijdelijk dat de geheugenprocedure ‘wint’.
Het gebrek aan grammaticaal bewustzijn manifesteert zich ook doordat spellers zich blijkbaar ook laten leiden door de positie van een werkwoordsvorm in de zin. Voltooid deelwoorden staan meestal aan het einde van een zin, maar er kan uiteraard ook een persoonsvorm aan het einde van de zin staan. Vergelijk de werkwoordsvormen verteld en vertelt in de volgende twee zinnen.
- (5) Het meisje ging slapen, nadat haar moeder een verhaaltje had verteld.
- (6) Het meisje ging slapen, omdat haar moeder altijd een verhaaltje vertelt.
In zowel zin (5) als (6) staat de werkwoordsvorm op dezelfde positie in de zin. Toch is de grammaticale functie van beide werkwoordsvormen verschillend. In zin (5) is de context nog faciliterend doordat het hulpwerkwoord had direct voor het voltooid deelwoord staat. In zin (6), echter, is er afstand tussen onderwerp en persoonsvorm, een factor die sowieso al zorgt voor een toename van cognitieve belasting. Daar komt bij dat de positie van de werkwoordsvorm verwarring met het voltooid deelwoord in de hand werkt. Uit onze experimenten is ook gebleken dat spellers werkwoorden vaker benoemen als voltooid deelwoord als deze werkwoorden aan het einde van de zin staan (Chamalaun et al., 2021). Het gevolg is dat deze spellers in de meeste gevallen dan ook de regel van het voltooid deelwoord toepasten, waardoor een spelfout werd gemaakt als de werkwoordsvorm een persoonsvorm was. Een alternatieve verklaring voor de verkeerd gespelde vorm is dat spellers door cognitieve overbelasting van het werkgeheugen sowieso al hun toevlucht namen tot de geheugenprocedure.
Tot slot
Doordat de spelling van regelmatige werkwoorden grammaticaal is bepaald, kan het niet anders dan dat tijdens de lessen werkwoordspelling ook aandacht besteed wordt aan een grammaticale analyse. De laatste jaren zien we echter dat de aandacht voor grammatica in relatie tot werkwoordspelling is verminderd. In het volgende deel van deze serie over werkwoordspelling gaan we in op een didactische aanpak die grammaticale concepten centraal stelt en bespreken we enkele didactische voorstellen die de afgelopen decennia zijn gedaan.
Meer lezen
Werkwoordspelling deel 1: Een beknopte didactische geschiedenis
Werkwoordspelling deel 3: Andere didactische voorstellen verkend
Werkwoordspelling deel 4: Internationaal perspectief
Referenties
Assink, E.M.H. (1985). Assessing spelling strategies for the orthography of Dutch verbs. British Journal of Psychology, 76(3), 353-363.
https://doi.org/10.1111/j.2044-8295.1985.tb01958.x
Baayen, R.H., Dijkstra, T., & Schreuder, R. (1997). Singulars and plurals in Dutch: Evidence for a parallel dual-route model. Journal of Memory and Language, 37(1), 94-117.
https://doi.org/10.1006/jmla.1997.2509
Bosman, A.M.T. (2005). Development of rule-based verb spelling in Dutch students. Written Language and Literacy, 8(1), 1-18.
https://doi.org/10.1075/wll.8.1.01bos
Chamalaun, R.J.P.M., Bosman, A.M.T., & Ernestus, M.T.C. (2021). The role of grammar in spelling homophonous regular verbs. Written Language & Literacy, 24(1), 38-80.
https://doi.org/10.1075/wll.00047.cha
Diepen, M. van, & Bosman, A.M.T. (1999). Hoe spel jij gespelt? Werkwoordspelling door leerlingen van de basisschool en de middelbare school. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 38, 176-186.
Frisson, S., & Sandra, D. (2002). Homophonic forms of regularly inflected verbs have their own orthographic representations: A developmental perspective on spelling errors. Brain and Language, 81(1-3), 545-554.
https://doi.org/10.1006/brln.2001.2546
Keuleers, E., Brysbaert, M., & New, B. (2010). SUBTLEX-NL: A new measure for Dutch word frequency based on film subtitles. Behavior Research Methods, 42(3), 643-650.
https://doi.org/10.3758/BRM.42.3.643
Laudanna, A., & Burani, C. (1985). Address mechanisms to decomposed lexical entries. Linguistics, 23(5), 775-792.
https://doi.org/10.1515/ling.1985.23.5.775
Sandra, D. (2003). Homophonous regular verb forms with a morphographic spelling: spelling errors as a window on the mental lexicon and working memory. In D. Sandra & E.M.H. Assink (Eds.), Reading complex words (pp. 315-329). Springer Science.
https://doi.org/10.1007/978-1-4757-3720-2_14
Sandra, D. (2022). Too little morphology can kill you: the interplay between low-frequency morpho-orthographic rules and high-frequency verb homophones in spelling errors. In R. Levie, A. Bar-On, O. Ashkenazi, E. Dattner & G. Brandes (Eds.), Developing language and literacy. Literacy Studies, vol. 23 (pp. 191-229). Springer.
https://doi.org/10.1007/978-3-030-99891-2_8
Sandra, D., Frisson, S., & Daems, F. (1999). Why simple verb forms can be so difficult to spell: The influence of homophone frequency and distance in Dutch. Brain and Language, 68(1-2), 277-283.
https://doi.org/10.1006/brln.1999.2108
Sandra, D., Frisson, S., & Daems, F. (2004). Still errors after all those years…: Limited attentional resources and homophone frequency account for spelling. Written Language & Literacy, 7(1), 61-77.
https://doi.org/10.1075/wll.7.1.07san
Graag als volgt naar deze bijdrage verwijzen
Chamalaun, R.J.P.M. & Bosman, A.M.T. (2023). Werkwoordspelling: spelfouten verklaard (deel 2). Handboek Didactiek Nederlands. Levende Talen. Geraadpleegd [datum] via [https://didactieknederlands.nl/handboek/2023/07/werkwoordspelling-spelfouten-verklaard-deel-2]
Auteurs:
Robert Chamalaun
Robert J.P.M. Chamalaun werkt als docent Nederlands in het voortgezet onderwijs. Daarnaast is hij verbonden aan de Radboud Universiteit waar hij onderwijs geeft binnen de opleiding Pedagogische Wetenschappen van Primair Onderwijs (PWPO) en onderzoek doet naar werkwoordspelling en taaldidactiek. Hij is sinds mei 2020 voorzitter van Levende Talen Nederlands.
Anna Bosman
Anna M.T. Bosman is hoogleraar dynamiek van leren en ontwikkeling aan de Radboud Universiteit en directeur van de universitaire bacheloropleiding tot basisschoolleerkracht Pedagogische Wetenschappen van Primair Onderwijs (PWPO) en de masteropleiding Curriculumontwikkeling voor Primair Onderwijs (CoPO).